Na tien jaar nam Steven Schuit op 22 juni 2015 afscheid als voorzitter van de Law Firm School (LFS). ‘Het gezicht van de LFS’ wordt hij genoemd. Op de zevende verdieping van Allen & Overy vond een levendig debat plaats over de opleiding en toekomst van de advocatuur. Wat is de meerwaarde van de advocaat in het tijdperk van de juridische robotisering?

Tekst: Marloes van den Eeckhout

Allereerst kwam Mick Velthuijsen (advocaat VSVW Advocaten, lid dagelijks bestuur Stichting Beroepsopleiding Advocaten) aan het woord. Hij verdedigde de stelling dat de opleiding van de advocaat thuishoort op kantoor. ‘Het vak van advocaat leer je niet uit een boek, maar in de praktijk. Aan de andere kant is een certificaat van de beroepsopleiding nodig, niet van een kantooropleiding. Kan het behalen van de opleiding op het ene kantoor dan wel gelden voor een ander kantoor?’

Training on the job is van groot belang voor stagiaires. Op de werkvloer zijn vaardigheden aan te leren hoe om te gaan met cliënten en hoe te pleiten. Maar daarvoor dient dan wel ruimte te worden gegeven aan stagiaires. Empathie en vaardigheden zijn niet aan te leren indien stagiaires niet zelf naar buiten treden of indien maar weinig cliënten op kantoor komen. ‘De beroepsopleiding is kantooroverstijgend. Je wilt geen kantoorklonen opleiden, maar advocaten met een brede kijk. Het begint in Woudschoten en het eindigt op kantoor. Een kantooropleiding is belangrijk, maar bestaat niet zonder beroepsopleiding. En een beroepsopleiding bestaat niet zonder een kantooropleiding.’

1509_afscheid_steven_schuit

Toegevoegde waarde
Vervolgens was het de beurt aan Sven Dumoulin (General Counsel, AkzoNobel). De toegevoegde waarde van een advocaat zit niet alleen in zijn kennis van het recht. ‘Situational awareness’ vormde de  kern van zijn betoog. ‘Dat is de toegevoegde waarde van een advocaat en daar zou een opleiding dan ook op gericht moeten zijn. De opleiding van de advocaat vindt plaats bij de cliënt.’ Zo werkt AkzoNobel al lange tijd samen met dezelfde partners. Die advocaten kennen daarom de sterke en zwakke kanten van het bedrijf. Dat is van groot belang voor een cliënt. ‘Voor advocaten is het van belang in ogenschouw te houden aan wie je adviseert: is dat een jurist of niet? Ook van belang is waarover wordt geadviseerd. Dient dat in een memo verwerkt te worden of zijn bullet points voldoende? En wat is de tijdslijn, de corporate structuur en zijn er buitenlandse belangen?’ Dat zijn vragen die een advocaat zichzelf moet stellen voordat wordt geadviseerd, aldus Dumoulin. ­Cliënten wensen vaak een inschatting van het juridische landschap, maar niet een exacte eliminatie van alle risico’s. Op basis van de juridische inschatting, maakt de cliënt de risico-inschatting. ‘Hou je cliënt een spiegel voor: denk mee, zet eens een stap terug en stel kritische vragen.’ De opleiding dient volgens Sven Dumoulin dan ook bij de cliënt plaats te vinden, zodat wordt geleerd waar behoefte aan is.

Universiteit
In een dergelijk debat is het standpunt vanuit de universiteit ook van belang. Met de stelling ‘De universiteit is verplicht een opleiding aan te bieden die aansluit bij de praktijk van de advocaat’ was Steven Bartels (hoogleraar Burgerlijk recht, Radboud Universiteit) het niet eens. Bartels stond, onder andere met Steven Schuit, aan de wieg van de LFS en maakte in dat kader onderdeel uit van de curriculum-commissie. ‘Ik heb de eerste les Burgerlijk recht mogen geven. Na een lange tijd werken aan het curriculum van de LFS vond ik dat erg spannend. Het was moeilijk inschatten waar het niveau van de studenten zou liggen. Maar wat bleek: we hadden veel te hoog gemikt! De bagage van de studenten lag veel lager dan gedacht, waardoor we het pakket snel moesten aanpassen.’

De aansluiting van universiteit naar LFS blijft moeilijk. De verschillende universiteiten bieden uiteenlopende pakketten aan, dus dat is niet te vermijden. Studenten moeten leren spelen met het recht en leren te laveren door de verschillende rechtsgebieden. Dat leer je niet op een middag; daar heb je een lange opleiding voor nodig van minimaal vier jaar. ‘Wij moeten natuurlijk geen opleiding aanbieden voor “de advocaat”, die bestaat immers niet en de meeste studenten stromen niet eens door in de advocatuur. Wel moeten universiteiten een minimumniveau garanderen. De beroepsopleiding is dus ook nodig om de verschillende deficiënties van de universiteiten weg te nemen.’ Universiteiten dienen ervoor te zorgen dat studenten een bepaalde basiskennis hebben, maar ook dat voldoende materieel inzicht bestaat in het recht. Studenten moeten het recht leren begrijpen.

Emancipatie
Als laatste criticus kwam Martijn Snoep (advocaat en bestuursvoorzitter De Brauw Blackstone Westbroek) aan de beurt. De stelling die hij verdedigde was dat ook niet-juristen moeten kunnen instromen in de master Rechten. Volgens Martijn Snoep vinden er vier belangrijke veranderingen plaats in de markt waarop advocaten actief zijn. Ten eerste de emancipatie van de afnemer/cliënt/consument/individu: deze kijken niet meer op tegen de advocaat, maar zijn kritisch en staan sterker in de verhouding tot de advocaat doordat ook steeds meer informatie online verkrijgbaar is. Tweede factor is de liberalisering van de markttoegang voor juridische dienstverlening. Ten derde spelen de globalisering van de economie en van het recht een rol en tot slot is er de kwestie van de automatisering of de robotisering van het recht. ‘Dit laatste is met name van belang om scherp in de gaten te houden. Let in dat kader op IBM: IBM investeert in juridische start ups die bezig zijn om met behulp van de computer geautomatiseerde juridische diensten te verlenen. Dit staat nog in de kinderschoenen, maar de advocaat lijkt zijn kennismonopolie op het recht kwijt te raken.’

Dan bestaat de vraag wat de meerwaarde van de advocaat is. De toegevoegde waarde zit volgens Martijn Snoep vooral in creativiteit en moraliteit. Dit zijn twee zaken die een computer vooralsnog niet kan overnemen van de mens en die de mens van de robot zal blijven onderscheiden. Onder creativiteit verstaat Snoep dat het mogelijk is om verder te kijken, andere disciplines te betrekken en om nieuwe dingen te bedenken. Het tweede unieke punt van de mens ten opzichte van de robot is ons moreel kompas. ‘Qua creativiteit schiet de beroepsopleiding naar mijn mening tekort. In mijn ideale opleiding staat ethiek centraal. Dit dient door de NOvA centraal te worden opgepakt. Daarnaast dient de opleiding vaardigheden te trainen, maar dit kunnen veel kantoren zelfstandig oppakken’.

Egaal dak
Volgens Snoep dient de master dan ook voor een egaal dak te zorgen, dat ervoor zorgt dat de basiskennis van advocaten ongeveer gelijk is en waarbij de toegang tot de master dient te worden opengesteld. Dus ook niet-juristen dienen toegang te krijgen. Dit kan worden gecreëerd door een soort entreetoets. De bacheloropleiding is de enige mogelijkheid om studenten breed en multidisciplinair wetenschappelijk op te leiden. ‘Maak uitstapjes naar andere disciplines. De samenleving heeft behoefte aan juristen zonder oogkleppen en met een brede kennis. Ik pleit dan ook voor een brede bachelor, een nauwere master Nederlands recht, een beroepsopleiding die toeziet op ethische en morele dilemma’s en een kantooropleiding die gericht is op vaardigheden. Alleen op die manier is het in de toekomst mogelijk voor de advocaat om zij aan zij van de robot een zaak te bepleiten in de rechtszaal.’

Steven Bartels vraagt zich af of de robo-tisering inderdaad zo snel zal gaan. ‘Wij moeten ons blijven onderscheiden om iets toe te voegen aan de kennis. De behoefte aan mensen met overzicht en inzicht neemt juist toe met de toegenomen beschikbaarheid aan informatie die je kunt vinden.’ Dat wil niet zeggen dat veel standaard werkzaamheden door een robot kunnen worden overgenomen. In negentig procent van de gevallen voldoet dat wellicht. De universiteit leidt daarentegen studenten op die kunnen omgaan met de moeilijke gevallen en die in de moeilijke gevallen weten hoe te spelen met het recht en een creatieve oplossing te vinden. ‘Robotisering is geen bedreiging, maar een uitdaging voor ons om juist die overkoepelende inzichten verder te brengen. De master dient een verdieping te zijn, en daar is een brede bachelor onvoldoende voorbereiding op.’

Watervrees
Steven Schuit zei niet te geloven in het door Martijn Snoep voorgestelde model. Volgens hem moet worden opgepast dat de opleiding alleen gericht is op ‘How to?’ in plaats van op ‘Why?’Als studenten alleen van buitenaf leren, beklijft het niet. ‘Op academisch niveau moet worden gestimuleerd om na te denken. Maar zwemmen leer je in het zwembad. Er gebeurt niks wanneer je leert zwemmen op het droge. Daar krijg je alleen maar watervrees van.’ Schuit acht het van groot belang dat het academisch denken in de context van het zwembad plaatsvindt. ‘Het zicht op het zwembad is noodzakelijk. Dat heb je niet in Woudschoten. Dat heb je op kantoor.’ Marjan van der List (lid van de Algemene Raad van de NOvA) haakte hierop in en gaf aan dat de beroepsopleiding veel zwaarder is geworden. In de toekomst zal het vaker gaan voorkomen dat studenten de eindstreep niet zullen gaan halen. Schuit prees Van der List voor het opzetten van de nieuwe opleiding, dit is volgens hem een gebouw van enorme betekenis.

Het slotwoord was natuurlijk aan Steven Schuit. ‘Kennisopname kent een grens, er bestaat een verzadigingsgrens en een grote behoefte om in het zwembad te zwemmen. We moeten oppassen om stagiaires te pamperen. Ik geloof sterk in wat Sven Dumoulin zegt: het werk moet je leren aanvoelen, in dialoog met collega’s en cliënten. Stagiaires dienen zich af te vragen waar zij mee bezig zijn. Dit hoort thuis in de stage.’