In de rubriek de Robijnen Bef besteden we aandacht aan Amsterdamse advocaten die 40 jaar in het vak zitten. Dit keer blikt bevlogen arbeidsadvocaat Anita de Jong (Hogan Lovells) terug. “Partner zijn vind ik minder belangrijk. Advocaat blijven wel.”
Waarom heeft u destijds voor de advocatuur gekozen?
“Tijdens mijn rechtenstudie in Utrecht deed ik een studentenstage bij Loeff & Van der Ploeg in Rotterdam. Ik voelde me daar als een vis in het water en werd uitgenodigd om daar te solliciteren. Maar tijdens het laatste gesprek oordeelde de oudste partner dat ik te eigenwijs was. Toen werd het Caron & Stevens/Baker & McKenzie in Amsterdam. We hebben het dan over 1985. Dat kantoor was destijds nog een New kid on the block. Het moest zich met een weliswaar prachtige internationale praktijk nog invechten in de gevestigde advocatuur. De vrouwen die destijds partner bij Baker & McKenzie werden, hebben wel harder moeten werken om een plaats te verwerven. Maar we kregen veel vrijheid om onze eigen praktijk op te bouwen. Dit heeft me altijd een onafhankelijk gevoel gegeven.”
“We waren bij Baker & McKenzie uiteindelijk met vier arbeidsrechtpartners. Maar in 2004 kreeg ik bij Lovells de kans om zelf een team te leiden en een eigen stempel op de arbeidsrechtpraktijk te drukken. Bij Hogan Lovells is de sfeer – ook wereldwijd – bijzonder collegiaal. De juristen worden fantastisch ondersteund. Daardoor kunnen we ons helemaal op ons werk en onze cliënten richten.
Welke zaak is u het meest bijgebleven?
“Ik ben begonnen in de ondernemingspraktijk. Ik heb daar aan veel M&A transacties gewerkt en bijvoorbeeld een cliënte geassisteerd bij de verkoop van een supercomputer aan de Universiteit van Amsterdam. In het kader van specialisatie moest ik uiteindelijk kiezen tussen ondernemingsrecht of arbeidsrecht. Het werd arbeidsrecht. Maar ik adviseer nog steeds regelmatig op het snijvlak van het ondernemingsrecht, zoals bij het ontslag van statutair bestuurders. We adviseren veel internationale bedrijven. De zaken die me het meest zijn bijgebleven zijn toch die voor werknemers. De beste mensen kunnen ineens in een conflictsituatie terecht komen. Het zijn vaak intensieve trajecten. Elke zaak is anders. Vaak zie ik er op toe dat de cliënt ook onder druk zelfbewust blijft en vanuit kracht kan onderhandelen.”
Wat is de belangrijkste verandering geweest in de tijd dat u advocaat bent?
“Toen ik begon als advocaat was het gemakkelijker dan nu om zelf een praktijk op te bouwen. Bij de internationale kantoren zijn cliënten steeds meer geïnstitutionaliseerd. Hierdoor voelen zij zich meer verbonden met het kantoor dan met een persoon. Dat is goed. Als advocaat moet je ook een teamplayer zijn.”
Vindt u dat de overheid voldoende rekening houdt met het vak van advocaat?
“Als arbeidsrechtadvocaat ben ik dagelijks onderdeel van de rechtsstaat. Het arbeidsrecht biedt als blijk van beschaving zekerheid aan burgers. Een goede advocaat kan het verschil maken. Dat de financiering van sociale advocaten ondermaats is, bedreigt degenen die zich geen advocaat kunnen veroorloven. Dus dat is en blijft helaas een punt van zorg.”
Wat vindt u het leukst aan uw vak?
“De verrassing van het steeds wisselende werkaanbod en de kans die ons wordt geboden om steeds weer tot de kern van een zaak te komen. We kunnen dagelijks creatief zijn en met juridische argumenten de positie van onze cliënten verstevigen. Verder hou ik van de commerciële kant van het vak. Het bouwen van langdurige relaties met cliënten die je vertrouwen.”
Als u het allemaal opnieuw zou mogen doen, zou u dan een ander beroep hebben gekozen?
“Nee. Ik zou zeker weer advocaat zijn geworden. Ik denk wel dat ik nu iets minder een vechter zou zijn. Maar ik heb altijd geprobeerd om vriendelijk en respectvol te blijven en bepaalde boodschappen tussen de regels te verpakken. Dat kan ook helpen om conflicten op te lossen.”
“Als ik dan toch een alternatieve functie moet noemen, denk ik aan burgemeester van een middelgrote stad. Dan heb je ook veel contact met bedrijven en burgers. Je kunt bouwen aan een duurzame leefomgeving met hopelijk zo min mogelijk polarisatie, maar wel met goede discussies.”
Er is veel te doen over de pensioenleeftijd. Wat vindt u de ideale pensioenleeftijd voor een advocaat?
“Toen ik 50 werd, had ik op de uitnodiging voor mijn verjaardagsfeest de volgende simpele woorden vermeld: 50. So what? Ik ben nu boven de 60. Maar wat zegt leeftijd als je gezond en nog energiek bent en je je vak bijhoudt? Het is heel nuttig om veel ervaring te hebben. Vaak weet je hoe de hazen lopen. Ik werk inmiddels minder uren en hoop ook na mijn pensioendatum advocaat te blijven. Tenminste, zolang de cliënten dat willen en zich ook weer nieuwe aandienen. Partner zijn vind ik minder belangrijk. Advocaat blijven wel.”
Heeft u een favoriete slogan die u in de praktijk gebruikt?
“Mooie vraag! Dat zijn er meerdere. ‘Het betere is de vijand van het goede‘. Werknemers willen altijd meer. Wat een werkgever ook aanbiedt. Maar op een gegeven moment moet je ook tevreden kunnen zijn. ‘Geen betere leugen dan de waarheid‘ en ‘Je krijgt de cliënten die je verdient. Die twee hebben met elkaar te maken. In het algemeen kan ik met open vizier het debat voor cliënten aangaan. Het is belangrijk de feiten goed te kennen en ook de zwakkere kanten van een zaak te benoemen.”
Heeft u nog tips voor (jonge) advocaten?
“Mijn advies is vooral te durven. Angst is een slechte raadgever. Als je je vakinhoudelijk verdiept, is er altijd wel een argument te vinden. En hou de regie over je leven. Wees flexibel en veerkrachtig!”