Interview met Willem Jebbink

Advocaat, oud-muzikant, vogelkenner en betrokken medemens. Willem Jebbink is een man van vele talenten. Met negentien jaar in de strafrechtadvocatuur – eerst bij vooraanstaande kantoren en nu zijn eigen praktijk – deed hij tal van spraakmakende zaken (Volkert van der Graaf, Zwarte Piet, majesteitsschennis) en verkreeg hij (inter)nationale bekendheid. Een gesprek over zijn visie op de veranderende strafrechtpraktijk, en zijn maatschappelijke engagement, met een openhartig inkijkje in zijn persoonlijke leven.

Tekst: Tomasz Kodrzycki en Soeradj Ramsanjhal

Als advocaat van Volkert van der Graaf, Abulkasim Al-Jaberi (de man die ‘fuck de koning’ riep), maar ook van anti-Zwarte-Piet beweging ‘Stichting Nederland wordt beter’ komt Willem Jebbink de laatste jaren regelmatig in de media. Voor het grote publiek is hij geen onbekende, maar bij zijn collega’s in de strafrechtadvocatuur geniet hij al langer veel aanzien. Ook zijn collega Jeroen Soeteman – met wie Jebbink in 2009 kantoor Jebbink Soeteman oprichtte – is geen onbekende in de strafrechtadvocatuur: Soeteman is onlangs de nieuwe voorzitter van de Nederlandse Vereniging van Strafrechtadvocaten geworden (NVSA).

willem_jebbink
Loopbaan
Jebbink is 19 jaar geleden als advocaat begonnen bij Sjöcrona Van Stigt in Den Haag (toen nog Sjöcrona, Van Stigt, De Roos & Pen). Hoewel hij vastbesloten was om bij een topkantoor aan de slag te gaan, was het geen makkelijke keuze. Na een stage bij Stibbe in Amsterdam en een periode bij VluchtelingenWerk Nederland, is Jebbink een tijdje naar de Verenigde Staten afgereisd voor zijn toenmalige vriend. Ook in de jaren ‘90 was het dus niet makkelijk om de knoop door te hakken na de studie.
Een carrière buiten Nederland sprak Jebbink echter minder aan. Zijn gevoel om zich uit te drukken in het Engels vond hij dermate uit de maat lopen met zijn uitdrukkingsvaardigheid in het Nederlands, dat hij toch heeft gekozen in Nederland te blijven. De Amerikaanse liefde heeft ook niet mogen beklijven. Zeker als advocaat, benadrukt hij, is taal van cruciaal belang. Maar een zeker taalpurisme is hem ook niet vreemd, haast hij zich toe te voegen.
De keuze voor Sjöcrona Van Stigt was niet moeilijk. Jan Sjöcrona was de eerste jaren de mentor van Jebbink en hij beschouwt hem nog steeds als degene die hem heeft gevormd. Hij kijkt nog steeds met warme gevoelens terug op die tijd: ‘Jan heeft echt een bepaalde school gevormd in de strafadvocatuur. En ik ben daar een trotse exponent van’. Vol lof: ‘Een man die zo bevlogen is, dat is ontzettend mooi!’.

Overredingskunst
Sjöcrona is nog steeds docent en leert mensen over de overredingskunst. Hoe goed je inhoudelijk ook bent, je moet je punt wel kunnen maken. De maatschappelijke interesse en betrokkenheid van Jebbink komen hier ook direct naar voren. Hij trekt de overredingskunst door naar de politiek: ‘Het populisme dat voet aan de grond krijgt, is een probleem’. Een deel van de bevolking voelt zich niet gehoord, daar moet de samenleving wel wat mee doen, vindt hij. Dit deel van de bevolking hoeft niet groot te zijn, wil het de overhand nemen in de media.
Een voorbeeld dat hij noemt zijn de oudejaarsrellen van een aantal jaar geleden. Er was toen discussie over de hoogte van de straffen. De kranten stonden er vol mee dat mensen die rellen op oudejaarsavond zwaarder gestraft moesten worden dan op ‘gewone’ avonden. Dat gebeurde toen niet, maar een jaar later – toe de kritiek aanbleef – gingen rechters overstag en gaven die opslag in strafmaat. Maar het mocht niets uitmaken, de media bleven bij hun vaste mantra: steeds maar weer hoger straffen.
Tegen dit soort krachten is het lastig opboksen, constateert Jebbink. Natuurlijk moeten rechters gevoelig zijn voor wat er in de maatschappij leeft, maar wees bewust dat populistische geluiden niet snel (nooit?) gerustgesteld zullen zijn. Rustig en duidelijk uitleggen, en blijven uitleggen, wat de feiten zijn en waarom een rechter tot een zekere strafmaat komt is volgens Jebbink de enige remedie. Jebbink parafraseert lachend de Engelse filosoof Bertrand Russell: ‘Alleen door ons op de feiten te beroepen, kunnen we verder komen’. Toegegeven, het zijn fraaie woorden: ‘Those who forget good and evil and seek only to know the facts are more likely to achieve good than those who view the world through the distorting medium of their own desires.’

Hypocriet
Er is een andere stroming in de samenleving die juist ontzettend positief is, de stroming die de ander wil begrijpen. Het is jammer dat de minderheid, die Jebbink op maximaal 20 procent schat, zo de boventoon voert in de media en potentieel een disproportioneel stempel drukt. Bij wijze van voorbeeld refereert Jebbink aan Zwarte Piet en hetgeen onze minister-president daar enige jaren geleden over zei: ‘Hij is nu eenmaal zwart, daar kan ik niets aan doen’. Dit stak Jebbink; wat men ook van Zwarte Piet vindt, de minister-president heeft de belangen van allen te behartigen en kan zich niet afzijdig houden in een discussie die zoveel beroering in de maatschappij brengt. Zijn eigen mening is duidelijk, terwijl Nederland het Anti-rassendiscriminatieverdrag van de VN heeft geratificeerd en zich heeft verplicht alle vormen van rassendiscriminatie uit te bannen. Daar past niet bij een minister-president die zich daaraan onttrekt. Dat is hypocriet.

‘Het populisme dat voet aan de grond
krijgt, is een probleem’

‘Gezond opportunisme’
Die maatschappelijke betrokkenheid brengt Jebbink ook in zijn werk. Maar dat was niet altijd zo: bij Sjöcrona was het met name de financiële strafpraktijk wat de klok sloeg. De lol van het strafrecht heeft hij hier ontdekt. In het kader van een bouwfraude-zaak zat Jebbink als nog redelijk onervaren vijfdejaars advocaat aan tafel bij een CEO van een groot bedrijf om hem eens even uit te leggen wat ‘we’ nu in zijn zaak allemaal zouden gaan doen. Hij leerde dat uiteindelijk iedereen bij een strafrechtadvocaat terecht kan komen, en zich veelal ook aan de kunde en leiding van de raadsman overgeeft. Al snel bouwde Jebbink dan ook zijn eigen praktijk op bij Sjöcrona. Via mond-tot-mondreclame wisten cliënten hem steeds meer te vinden. Jebbink noemt dit ‘gezond opportunisme’: ‘Doe je zaken goed en blijf betrokken bij je cliënt. De rest komt vanzelf’.

Na zes jaar vertrok Jebbink naar Prakken d’Oliveira (toen: Böhler Franken Koppe Wijngaarden advocaten). Jebbink kwam hier via Stijn Franken, die hij van zijn oude kantoor kende. De reden voor de overstap had te maken met iets wat Jebbink kenmerkt: principes. Bij Sjöcrona Van Stigt was hij als zesdejaars te duur geworden om bepaalde cliënten te bedienen die bij hem kwamen aankloppen. Dergelijke cliënten uitsluiten strookte niet met zijn principes.

Bij zijn tweede kantoor merkte Jebbink een andere clientèle op. Jebbink, steevast met keurige manchetknopen en mooie dassen, wilde nog wel eens uit de toon vallen bij de krakers en andere overtuigingsdaders die dat kantoor toen nog wel meer bijstond dan nu. Zijn strakke pakken riepen aanvankelijk argwaan op, maar de kwaliteit van zijn werk haalde de kou al snel uit de lucht.

Na drie jaar vertrok Jebbink weer, in een turbulente periode waarin meerdere advocaten bij Böhler Franken Koppe Wijngaarden advocaten vertrokken. Het werd het kantoor van Spong Advocaten. Gerard Spong kende hij al langer van de sportschool (‘Volgens mij aasde hij wel een beetje op me’) waardoor hij getipt werd dat er mogelijkheden waren. Gerard Spong is nog steeds een van de beste advocaten van Nederland, vindt Jebbink.

Bevredigende resultaten
En dat imago merkte hij in zijn praktijk; bij Spong kwamen veelal cliënten met de moeilijkste zaken, die andere advocaten niet tot een goed einde konden brengen. Die cliënten waren soms ook weinig sympathiek: ‘Maar ook als je bij dat soort lieden het geduld neemt, merk je dat er een reëel probleem ligt dat minstens dezelfde drive vereist. En vaak ook nog met bevredigende resultaten’.

Bij Spong draaide Jebbink grotendeels zijn eigen praktijk. Het gevoel dat hij dit wellicht helemaal zelf wel kan, begon te knagen. Maar hij wilde niet alleen een eigen kantoor beginnen. Op een NVSA-congres begon hij rond te bazuinen dat hij een partner zocht om een kantoor te starten. Helemaal doordacht was die actie niet, maar het pakte goed uit. Het was spannend: ‘Het is net verkering vragen’. Jeroen Soeteman zag het wel zitten. Hij stuurde Jebbink de volgende dag een kort berichtje, iets uitgebreider dan alleen ‘Jebbink Soeteman?’ zoals Soeteman aanvankelijk van plan was. Toen was het eigenlijk al beklonken.

Gelijksoortige aanpak
Ze kenden elkaar van een klein clubje strafrechtadvocaten – onder leiding van Jacqueline van den Bosch – dat één keer per maand samen at en elkaar bij praatte over de strafrechtelijke actualiteit. Maar ook in de rechtszaal hadden ze elkaar al eens positief verrast. Toen hun beider cliënten – medeverdachten – met de noorderzon vertrokken en ze eigenlijk niets anders konden dan zichzelf op zitting tot niet-gemachtigde raadsman verklaren, stuurden ze allebei onafhankelijk van elkaar een paar dagen voor de zitting hun pleidooien naar de rechtbank. Een kleine truc om de rechter toch te prikkelen en te verleiden hun niet-gemachtigde verweren tot zich te nemen. Het werkte. De heren hadden elkaar positief verrast over hun gelijksoortige en creatieve aanpak. Ook hadden ze beiden op enig moment het idee opgevat om ter plekke op de Ferdinand Bolstraat te gaan kijken op de plaats delict van een zaak die ze deden. Op zijn minst opmerkelijk vonden ze dat eigenlijk wel van elkaar. De match tussen beiden was goed en is dat nog steeds.

Inzet en vernuft
Het is met dergelijke inzet en vernuft dat Jebbink na 19 jaren nog steeds zijn praktijk uitoefent. Hij weigert zich te laten verleiden tot ‘de automatische piloot’ waarop hij confrères wel eens te blind ziet vertrouwen. Ook als hij een bepaalde zaak al dertig keer heeft gedaan, blijft hij zijn stukken goed, inclusief relevante wet- en regelgeving, (opnieuw) bekijken. Een dergelijk commitment, net als altijd een goede dosis bescheidenheid, kenmerkt hem als advocaat en daarbuiten.

Jebbink doet tegenwoordig veel cassatie, maar ‘gelukkig niet voor 100 procent’. Hij vindt het nog steeds leuk om te pleiten en vindt het belangrijk om als advocaat ook nog met enige regelmaat voor de feitenrechter te staan.

Met de aan ons cassatiestelsel intrinsiek klevende beperkingen heeft hij wel moeite. De Hoge Raad kan of wil niet casseren als de advocaat in de cassatiemiddelen niet precies de juiste snaar weet te raken. Dit leidt tot krom recht: niet zelden wordt op formele gronden afgedaan, terwijl het Hof het toch echt niet goed had gedaan. Dat is geen rechtsbescherming, die de Hoge Raad als hoogste rechter volgens Jebbink toch wel moet (kunnen) brengen. Een onjuiste veroordeling moet niet overeind blijven, omdat een advocaat iets over het hoofd ziet. Tekortkomingen van de advocaat mogen niet op conto van de cliënt komen. Zeker niet in het strafrecht, waar de belangen soms levensbepalend kunnen zijn voor cliënten. De menselijke maat mag nooit uit het oog verloren gaan, zeker niet ten koste van formele juristerij. Rechters moeten durven dapper te zijn.

Productie draaien
In de strafrechtpraktijk ligt er tegenwoordig te veel focus op het zo efficiënt mogelijk voeren van een strafproces. Productie draaien is de teneur en de druk die er op rechters ligt in dat verband merkt hij ook in de rechtszaal. Een buitengewoon schadelijke ontwikkeling, noemt Jebbink het stellig. Met name de wil om getuigen te ondervragen schiet erbij in. Dat is een blijvend manco in het strafproces. Soms worden getuigen simpelweg niet gehoord terwijl dat wel zou moeten. Een rechter-commissaris heeft Jebbink wel een verteld: ‘Ik vind dit bewijs wel voldoende’, terwijl hij zojuist een aanbod tot bewijs à décharge had gedaan. Of de rechter die hem pareert met ‘weet u wel hoe duur rechtspraak tegenwoordig is?’ als hij een serieus en goed onderbouwd verzoek op zitting doet. Je moet in een dergelijk systeem als advocaat ervoor waken dat je niet cynisch wordt en de handdoek in de ring gooit. ‘Je voelt je bijna schuldig als advocaat als je rechten wilt uitoefenen, dat kan toch niet de bedoeling zijn.’

Ook naar zijn cliënt toe kan hij het moeilijk verkopen: ‘Een goede, fatsoenlijke bijstand is enorm waardevol. De wetenschap dat je alles eruit hebt gehaald, is ook waardevol. Vrijspraak en niet-ontvankelijkheid zijn mooi, maar, let’s face it, zijn niet altijd haalbaar. Het gevoel, bij jezelf en cliënt dat jullie in ieder geval alles eraan hebben gedaan, is eigenlijk minstens net zo belangrijk.’

De passie om meer te publiceren over zijn vak kwam pas gaandeweg. Voor een belangrijke trigger zorgden Geert Corstens en Jaap de Hullu, die jaren geleden op een NVSA-congres zeiden dat strafpleiters in cassatie zelf aan selectie aan de poort zouden moeten doen. In plaats van te focussen op de eigen winkel en inkomsten, is betrokkenheid bij het recht en de relevante wet- en regelgeving belangrijk. Overigens was dit toen best een revolutionair standpunt. Tien jaar eerder, zo vertelde Corstens Jebbink, zou de zaal op zijn kop hebben gestaan bij dit soort adviezen. Jebbink heeft ze gelukkig ter harte genomen.

Eclatante overwinningen
We vervolgen ons interview met het bespreken van een aantal spraakmakende zaken. Op de eerste plaats zijn dat succesvolle zaken bij het Mensenrechtencomité van de Verenigde Naties in Genève. Daar won Jebbink recent twee zaken over het strafrechtelijk verlofstelsel. Het IVBPR, waar dit comité over waakt, erkent een recht op hoger beroep in strafzaken. Dat verhoudt zich niet met ons strafrechtelijk verlofstelsel, waarin, kort gezegd, bagatelzaken niet voor herbeoordeling in hoger beroep in aanmerking komen. Het leverde Jebbink in Genève eclatante overwinningen op: ‘Ik dacht dat ik het Nederlandse verlofstelsel om zeep had geholpen. Maar er gebeurde niets. Mijn cliënt kreeg schadevergoeding, maar de wet werd niet anders, ondanks brieven aan de Minister’.

Dat was een ontnuchterende ervaring voor Jebbink, waarin hij met de – politieke – beperkingen van het internationale recht in volle omvang werd geconfronteerd. Desondanks laat hij zich niet uit het veld slaan. In tegendeel, wat hij nog heel graag zou willen bereiken is een zaak winnen bij het notoir lastige Europese Hof voor de Rechten van de Mens. De eerder geschetste problemen van een als gevolg van doorgeschoten efficiencyslagen gemankeerd strafrechtstelsel ziet hij wel een kans maken in Straatsburg.

Actief media zoeken
Het was een korte maar hevige mediastrijd: toen activist Al-Jaberi tijdens een demonstratie tegen Zwarte Piet in 2014 ‘fuck de koning’ riep, en daarvoor vervolgd werd, was het land even te klein. Hier is Jebbink afgeweken van zijn gewoonte om de media te schuwen. ‘Bij sommige zaken is actief de media zoeken juist wel in het belang van cliënt. Dan moet je het ook niet laten. Majesteitsschennis is een curieuze strafbepaling: volgens de wetgever verdien je voor het beledigen van de koning een zwaardere straf dan als je een ieder ander beledigt. De problemen laten zich raden: wanneer is de koning beledigd? Waarom zou je een zwaardere straf moeten krijgen dan het beledigen van je buurman? En moet de koning de belediging ook gehoord hebben om het strafbaar te laten zijn? Volgens de wetgever ben je al strafbaar als je iets onwelgevalligs roept in het bos op de Veluwe, waar niemand, laat staan de koning, het kan horen.’

‘Bij sommige zaken is actief de media zoeken
juist wel in
het belang van cliënt’

Jebbink besloot om dan maar aan de koning zelf te vragen of hij door ‘fuck de koning’ beledigd was. Hij gaf aan, ook in een persbericht, dat hij namens zijn cliënt de koning in het strafproces wenste op te roepen. Dat kan, in theorie. Bij Koninklijk Besluit kan de koning in een strafzaak als getuige optreden. Verplicht kan hij niet worden, aangezien hij zelf het eigen KB daartoe zal moeten tekenen. Deze vervolging was zo bizar dat dit hem de beste verdediging leek. En dat heeft Jebbink geweten. Op een donderdag was hij aan het fietsen op de sportschool, toen hij ineens zijn eigen hoofd in het eerste item van het NOS-journaal zag voorbijkomen. Twitter ontplofte. Hij werd geïnterviewd door Duitse, Franse, Italiaanse media en de New York Times.

Ook hier kenmerkt Jebbink zich als de maatschappijkritische advocaat: majesteitsschennis kan maar het beste worden afgeschaft, zegt hij. Los van de Kafkaëske toestanden die een dergelijk strafproces kunnen opleveren en het in zijn ogen onterechte principiële onderscheid tussen strafbedreiging van belediging van het staatshoofd en de rest van de wereld, is het een verkeerd signaal aan repressieve buitenlandse mogendheden die dergelijke strafbepalingen inzetten om mensenrechten te schenden. Denk aan Thailand, waar elk onvertogen woord over de koning je voor jaren in het gevang kan doen belanden. De mediastrategie heeft wel gewerkt, de zaak werd uiteindelijk door het OM geseponeerd en wel middels de door strafpleiters nagestreefde ‘sepotcode 01’: onterecht was Al-Jaberi als verdachte aangemerkt. Een volledige naamzuivering voor zijn cliënt.

Zwarte Piet
Wie tegenwoordig over Jebbink leest, komt al snel uit bij de Stichting Nederland Wordt Beter, een club van mensen die af willen van de traditionele Zwarte Piet en die hij al tijden strafrechtelijk bij hun inspanningen bijstaat. Jebbink staat veel gearresteerde demonstranten bij. Het is inmiddels een nieuwe Sinterklaastraditie om rond de jaarlijkse intochten en masse demonstranten te arresteren. Maar ook heeft hij een artikel 12 Strafvordering procedure ingesteld namens hen bij het Gerechtshof Amsterdam ter vervolging van bedrijven en instanties die Zwarte Piet in ere houden. Jebbink beroept zich daarbij op het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie, en het VN-comité inzake de uitbanning van racisme en discriminatie dat in augustus 2015 oordeelde dat diepgewortelde tradities zoals Zwarte Piet ‘discriminatory practices and stereotypes’ niet rechtvaardigen.

Jebbink werd, als specialist in de vrijheid van meningsuiting, in 2011 geïnterviewd op radio nadat Quinsy Gario was gearresteerd toen hij in Gouda tegen Zwarte Piet demonstreerde. Jebbink hield dit interview thuis bij een vriendin van hem. Een vriendin van deze vriendin is Surinaams en tegen Zwarte Piet. Zij legde uit waarom, waarna zijn ogen waren geopend. Niet omdat hij er per se tegen is, maar als het kwetsend is voor anderen, en dat is niet onredelijk, dan is het problematisch. Jebbink: ‘Als een groep in de samenleving daar aanstoot aan heeft, dan is het voor mij volstrekt logisch om die aanstoot weg te nemen’.

Haatzaaien en groepsbelediging
Zeker in internationaal verband is dit simpelweg niet te verantwoorden. Onze regering is internationaalrechtelijk verplicht om rassendiscriminatie uit te bannen. Wij hebben in de jaren ‘60 en ‘70 wetgeving hiertoe ingevoerd: haatzaaien en groepsbelediging. Het strafrecht is het ultimum remedium, maar het lijkt wel alsof het OM geen gebruik wil maken van zijn vervolgingsmonopolie in deze. We moeten als rechtstaat zorgen voor een klimaat tegen niet alleen dit soort uitingen, maar ook het ongebreidelde en zeer laakbare galspuwen dat deze discussie – op zeker social media – heeft veroorzaakt. Het is nu eenmaal een maatschappelijk probleem geworden in de laatste jaren, hoe ‘moe’ sommigen van de discussie wel niet mogen zijn geworden. Dan mag de regering niet zijn kop in het zand steken. Op zijn minst moet zij een stimulans kunnen geven. Onze minister-president helpt hier niet bij, integendeel. Mogelijk omdat hij aan zijn eigen kiezers denkt, mogelijk omdat hij gewoon geen visie heeft – zoals hij zelf ook wel met regelmaat heeft gezegd.

‘Majesteitsschennis is een curieuze strafbepaling’

Jebbink: ‘De taak van de minister-president is niet om een manager te zijn, maar ook om de belangen van de gemeenschap te behartigen. Dit is een nobele, doch mooie taak. Als iets zwaar speelt in de samenleving, dan moet je daar toch wat mee? Dat kun je niet zeggen dat jij – als minister-president – hier geen rol in hebt’. In 2014 gooide Rutte olie op het vuur door te zeggen dat de demonstranten tegen Zwarte Piet een kinderfeestje hebben verstoord. Deze tekst is een eigen leven gaan leiden in de media. Maar ook hier deed de minister-president uitspraken zonder de feiten te (willen?) kennen. De demonstranten werden hardhandig aangepakt, terwijl zij geweldloos een maatschappelijk probleem aan de kaak probeerden te stellen.

Jerry Afriyie van de Stichting Nederland wordt beter is vrijgesproken van mishandeling van een agent ten tijde van zijn arrestatie in Gouda in 2014. In deze kwestie wordt Afriyie overigens bijgestaan door het oude kantoor van Jebbink, Prakken d‘Oliveira. Het OM is in hoger beroep gegaan. Jebbink vindt dit onbegrijpelijk. ‘Nederland maakt zich opnieuw op internationaal niveau belachelijk. Juist de politie was de agressor in Gouda. Nederland is de eerste om geweld tegen demonstrerende homo’s in Rusland te veroordelen, maar we doen in onze achtertuin precies hetzelfde.’

Jebbink staat in deze kwestie pal achter zijn cliënten. Dat geldt natuurlijk niet ten aanzien van al zijn cliënten, en is ook niet nodig om toch dezelfde mate van inzet en kwaliteit te kunnen garanderen. Jebbink kan en moet natuurlijk zijn persoonlijke mening vaak loskoppelen van zijn de stellingen die hij soms als strafpleiter moet innemen. Maar hij merkt dat dit bij uitingsdelicten gevoeliger ligt. ‘Dat is eigenlijk gek, want het zijn veel minder heftige zaken dan bijvoorbeeld moord of zedenzaken.’ Het proces tegen Geert Wilders is hier een goed voorbeeld van. Jebbink vindt het ‘bizar dat voor deze verder feitelijk en juridisch verre van complexe zaak maar liefst 12 zittingsdagen zijn uitgetrokken’.

Zou Jebbink zelf Wilders kunnen en willen bijstaan? Hij moet hierom glimlachen en antwoordt dat hij argumenten voor vrijspraak kan verzinnen, maar verwacht toch een veroordeling. Dit zou ook in lijn met de jurisprudentie van de Hoge Raad. Bovendien wil hij liever niet in een samenleving leven waarin uitspraken worden gedaan over zijn medemens, zoals de uitspraken waar Wilders voor terechtstaat. Al met al zou hij toch niet de geschikte advocaat zijn van Wilders. Overigens heeft hij géén aangifte gedaan tegen hem.

Muziekliefhebber
Naast zijn praktijk staat Jebbink bijna dagelijks in de sportschool en is hij een enorme muziekliefhebber. Hij heeft op de middelbare school en tijdens zijn studententijd in een band gezeten; Jebbink was zanger. Ze speelden veel op studentenfeesten, schreven eigen nummers en deden zelfs mee aan de Grote Prijs van Nederland, waar zij de kwartfinales haalden. Maar na zijn studie stopte hij. Hij heeft nooit overwogen om te stoppen in de advocatuur om te proberen in de muziek door te breken. Hier zien we de bescheidenheid van Jebbink terug. ‘Een goede kunstenaar moet een drang hebben het eruit te gooien, zijn hele hebben en houden in zijn kunst te leggen. Dat heb ik niet.’ Hij vertelt dat mensen zoals Randy Newman veel betere nummers schrijven dan hij ooit zou kunnen. Hij geniet daarvan. Muziek is altijd in ontwikkeling: ‘Het is fantastisch om te leren dat bijvoorbeeld “A hard rain’s gonna fall” van Bob Dylan gebaseerd is op een Engelse middeleeuws folksong. Niet veel mensen weten dat, ik word daar intens gelukkig van.’ Maar, vervolgt Jebbink, goede muziek heeft ook goede luisteraars nodig. De Nobelprijs voor Dylan, van wie hij een groot liefhebber is, vindt hij terecht, maar het heeft hem niet verbaasd. Dat Dylan de prijs niet zelf wil ophalen of er zelfs maar op heeft gereageerd ‘was wel te verwachten’.

‘Ik raak verward als iets onlogisch wordt’

Zware tijd
Deze beslissing kwam echter in een tijd dat veel in het leven van Jebbink gebeurde: zijn broertje overleed, hij startte zijn eigen praktijk en de relatie met zijn toenmalige vriend ging uit. ‘Ik ging door mijn hoeven. Ik ben er bijna een jaar helemaal uit geweest. Het inzicht kwam na de crematie van mijn broertje. De maandag daarna zat ik weer op kantoor, in de verwachting dat een zware periode nu afgesloten was, dat alles weer normaal was. Toen begon het echter pas. Jeroen [Soeteman, red.] kwam die middag naar me toe en moest me bevelen een week vrij te nemen. Het werden zes maanden.’ Jebbink wilde geen medicatie nemen, maar liet wel een therapeut ‘de angel eruit halen’. Pas jaren later was hij weer terug op zijn oude niveau. ‘Jeroen is daarbij een enorm belangrijke steun voor mij geweest.’ Hij is nu veel evenwichtiger, heeft veel meer zelfinzicht en kan zichzelf veel beter te weer stellen tegen die dingen die niet goed voor hem zijn. Hij memoreert aan de tijden voor het overlijden van zijn broer, toen hij als een machine kon blijven doorwerken, bijna elke avond. Met de wijsheid van nu ziet hij in dat dat een tikkende tijdbom was.

Iedereen die Jebbink (persoonlijk) kent, weet dat hij een vogelliefhebber is. Naar eigen zeggen kent hij alle vogels uit Europa. Wij hadden helaas onvoldoende kennis om hem te overhoren, maar geloofden hem meteen nadat we uitleg kregen over een spontane ontmoeting tussen Jebbink en een zeldzame Europese uil in Spanje. Hij had hem al herkend aan zijn roep nog voor hij zich liet zien.

‘Ik stop de dag dat ik het OM een criminele
organisatie ga noemen’

Logica
Als wij vragen wat Jebbink mogelijk zou studeren als hij opnieuw zijn studentenleven kon ingaan, antwoordt hij: technische bedrijfskunde. ‘Ik houd van logica, ik ben bèta geschoold op de middelbare school. Ik raak verward als iets onlogisch wordt.’ Hij heeft de rechtenstudie gekozen omdat de vader van een vriend van hem, die advocaat was in Twente. Jebbink is zoon van een loodgieter en de eerste die ging sturen in zijn gezin, rechten leek hem een verstandige keuze en ook een mooie studie vanwege de sterke binding met de maatschappij. Technische bedrijfskunde zou hij ook het beste in Enschede kunnen doen, en dat vond hij te dicht bij zijn ouders. Uiteindelijk werd het Utrecht.

Na ruim vier uur praten – ‘voor mijn gevoel waren we nog lang niet uitgepraat’, mailt hij daags erna nog – vragen we om nog een paar laatste adviezen van deze inspirerende advocaat. ‘Neem elke zaak serieus en vaar nooit op routine. Kakel niet confrères na op zitting en blijf respectvol naar de autoriteiten. Ik stop de dag dat ik het OM een criminele organisatie ga noemen, zoals ik wel eens hoor zeggen’.

Fietsend door het donker van het Vondelpark zouden we zweren dat we een ransuil (Asio Otus) hoorden roepen.