In de rubriek De Robijnen Bef interviewt het Baliebulletin juristen die al 40 jaar of langer in het vak zitten. Dit keer is de beurt aan mr. M. de Miranda.

Naam: M. de Miranda

Leeftijd: 75 jaar

Kantoor: Adjiembaks en de Miranda Advocaten

Bestuurlijke functies: De Miranda was in het verleden penningmeester van de Amsterdamse Vereniging voor Natuurkunde Studenten (AVNS) en lid van de ASVA beleidsraad.

 

Waarom heeft u destijds voor de advocatuur gekozen?

“Ik begon een studie wis- en natuurkunde in Groningen. Nadat ik daar mijn kandidaatsexamen had gehaald, vertrok ik in het roerige jaar 1969 naar Amsterdam om daar aan mijn doctoraal te beginnen. Wiskunde bleek echter niet het meest geëigende vak te zijn om de maatschappij te veranderen. Gaandeweg werd ik geïnteresseerd in de rechtswetenschap, en dan speciaal het onderdeel bestuursrecht. Juist op het moment waarop de wet AROB werd vervangen door de Algemene Wet Bestuursrecht, op 1 juni 1992, mocht ik als kandidaatsassistent aan de slag bij de afdeling Bestuursrecht van de Universiteit van Amsterdam. In dat kader was ik nauw betrokken bij de totstandkoming van Inleiding vreemdelingenrecht van mr. R.W.L Loeb. Mijn doctoraalscriptie Als ware hij een Nederlander had als onderwerp de bijstandsverlening aan vreemdelingen, zie wat dat betreft ook mijn antwoord op de volgende vraag.  Na mijn afstuderen heb ik samen met Gerard Hamer en Berthe ter Horst het Advocatencollectief de Binnenstad opgericht. Een paar jaar later ben ik mijn eigen Advocatenkantoor de Miranda begonnen in Amsterdam Zuidoost, beter bekend als de Bijlmer. Daar zit ik nu nog, bijgestaan door mijn collega mr. S.A. Adjiembaks. Het kantoor heet tegenwoordig Adjiembaks en de Miranda Advocaten.”

Welke zaak is u het meeste bijgebleven?

“Ik herinner mij vooral twee zaken. In de eerste zaak was ik nog geen advocaat, maar trad ik als gemachtigde op voor een van mijn vriendinnen. M had Duitse nationaliteit, maar woonde al lang in Amsterdam. Ze leefde van een bijstandsuitkering, die stop werd gezet omdat ze nooit een verblijfsvergunning had aangevraagd. Kennelijk had ze die bijstandsuitkering gekregen op een moment waarop bij de aanvraag nog helemaal niet werd gelet op de verblijfsstatus. Het kan ook zijn dat de betrokken ambtenaar had aangenomen dat zij Nederlandse was. Na het stopzetten van de uitkering vroeg zij een verblijfsvergunning aan, maar die werd afgewezen omdat ze geen middelen van bestaan had. Een vicieuze cirkel dus. Ik ging aan de slag in de universiteitsbibliotheek. Er was in die tijd nog geen Europese Unie, maar er waren al wel speciale verdragen op grond waarvan Europeanen uit andere landen, waaronder Duitsland, ‘als ware hij een Nederlander’ toch aanspraak op verblijfsrecht hadden ondanks het ontbreken van middelen van bestaan. Door naar die regelingen te verwijzen kon ik M aan een verblijfsvergunning en vervolgens ook weer aan een bijstandsuitkering helpen.”

“Een andere zaak die ik mij nog goed kan herinneren speelde zich af rond de Nederlandse ambassade in de Dominicaanse republiek. Mijn Nederlandse cliënt, die familie in dat land had, wilde daar een bakkerij beginnen. Om zich daar te kunnen vestigen had zijn moeder voor hem een Dominicaans identiteitsbewijs, een cedula, geregeld bij de Dominicaanse autoriteiten. Tijdens een eerste bezoek aan de Nederlandse ambassade viel die cedula ongelukkigerwijs uit zijn broekzak, waarna de chef van de ambassade opmerkte dat cliënt kennelijk vrijwillig de Dominicaanse nationaliteit had verkregen en daardoor de Nederlandse nationaliteit had verloren. Dat was niet de bedoeling van mijn cliënt, want hij wilde de mogelijkheid openhouden om weer naar Nederland terug te kunnen gaan. Hoe uiteindelijk de speciale afdeling voor nationaliteitszaken van de rechtbank Den Haag dit weer rechtzette is na te lezen op ECLI:NL:RBDHA:2013:10468/15-08-2013. Het is geen spectaculaire zaak, maar wel een voorbeeld van rechtzetten van wat achteraf een fout van een bestuursorgaan blijkt te zijn. Natuurlijk krijgt het bestuursorgaan soms wel gelijk; maar wie niet waagt, wie niet wint en niet geschoten is altijd mis.”

Wat is de belangrijkste verandering geweest in de tijd dat u advocaat bent?

“Een moeilijke vraag, omdat er in die veertig jaar natuurlijk heel veel is veranderd. Misschien is het werken met computers toch wel de belangrijkste verandering. In 1980 was het werken met computersystemen beperkt tot grote ondernemingen en universiteiten, nu draagt iedereen bij wijze van spreke een PC in zijn of haar achterzak. In 1980 was je als gewoon burger aangewezen op de openbare bibliotheek of de universiteitsbibliotheek. Vandaag heb je op je bureau de gegevens van al die bibliotheken binnen handbereik. Tijdens mijn studie moesten we standaard­arresten uit ons hoofd kennen en die kennis bijhouden, tegenwoordig krijg je door invoeren van een aantal zoektermen een groot of een klein aantal soortgelijke zaken als in je eigen casus voorgeschoteld, die soms zelfs heet van de pers zijn.”

Vindt u dat de overheid voldoende rekening houdt met het vak van de advocaat?

“De laatste jaren is de kwaliteitsbevordering zowel bij de Raad voor Rechtsbijstand als bij de Orde van Advocaten een hot item geworden. Helaas ontbreekt kennelijk coördinatie tussen beide autoriteiten en wordt het een hele puzzel hoeveel cliënten in welke rechtsgebieden en hoeveel studiepunten en andere kwaliteitstoetsen je moet zien te krijgen om in het komend jaar in je favoriete rechtsgebieden opnieuw aan de slag te mogen gaan. Daarbij ontbreekt een goed overzicht, waarop je als advocaat in het begin van het nieuwe jaar kan invullen aan welke eisen je – eventueel per rechtsgebied – moet voldoen en waarop je ook kunt invullen aan welke eisen je inmiddels hebt voldaan. Daarbij blijkt het inzicht verloren te zijn dat een maatschappelijk probleem, waarvoor iemand de hulp van een advocaat inroept, gelegen kan zijn in meerdere rechtsgebieden tegelijk. Mag je dan op al die rechtsgebieden punten schrijven?”

Wat vindt u het leukst aan uw vak? Indien u het allemaal overnieuw zou mogen doen, zou u dan een ander beroep hebben gekozen?

“Eigenlijk heb ik, zoals ik hierboven vertelde, al een ander beroep gekozen door van de wiskunde over te stappen naar de advocatuur. Wat wiskundige als beroep nu eigenlijk inhoudt is mij tijdens zes jaar studie eigenlijk nooit duidelijk geworden, behalve dan het meest voor de hand liggende: leraar wiskunde aan een middelbare school. Daarentegen sprak de advocatuur als beroep mij al direct aan en kon ik ermee aan de slag. Ik houd van simultaanschaken: langerlopende procedures, die je om de zoveel weken weer door je agenda krijgt voorgeschoteld met meestal een zet van de tegenpartij, waartegen jij dan weer een tegenzet gaat bedenken.”