De Amsterdamse Officier van Justitie Disa Jironet pleit in haar boek Misdaad en Mededogen voor een menselijker strafklimaat. Het boek werd positief ontvangen en Jironet was diverse keren te zien en te horen in de media. Het ABB is benieuwd naar haar drijfveren en achtergronden en naar wat zij vindt van de reacties op haar boek.

Tekst: Hannah Brenninkmeijer. Foto: Christina Schumacher 

Disa Jironet: “Vanuit het OM heb ik tot nu toe alleen maar positieve reacties op mijn boek ontvangen.”

Vertel eens wat over jezelf en je drijfveren.

“Ik ben in Zweden geboren en heb twee Zweedse ouders. Mijn achternaam is van oorsprong Waals. Wel grappig dat ik hier in Nederland nu dus dichter bij mijn roots zit.

Disa een oude Zweedse Viking-naam. In dat kader vind ik het wel leuk om te noemen dat de Zweedse rechtbank is begonnen door een vrouw met de naam Disa die een conflict tussen de koning en volk had beslecht. Op de plek waar zij dat had gedaan is een concept van een eerste rechtbank gestart, genaamd Disting. ‘Ting’ is nog steeds de naam voor de rechtbank in Zweden.

Mijn Zweedse oorsprong heeft mij met het humanisme doen kennismaken. Zweden is natuurlijk een heel sociaal land dat heel sterk op emancipatie is gefocust. Mijn vader zorgde evenveel voor mij als mijn moeder. De gelijkheid tussen mannen en vrouwen is daar verder ontwikkeld dan hier in Nederland.

Mijn moeder kreeg de kans om aan de UvA te promoveren in de theologie. Om die reden zijn wij, toen ik negen was, naar Nederland verhuisd. Mijn moeders proefschrift ging over het soefisme. Hierdoor heb ik ook van jongs af aan input vanuit het soefisme gekregen. Het is een leer die ik nog altijd volg.

Daarnaast geldt dat ik in Nederland naar de internationale school ben gegaan, waar ik mijn hele middelbareschooltijd heb doorgebracht. Deze school heeft mij toegang tot de hele wereld gegeven, want de leerlingen komen uit allerlei verschillende landen en iedereen heeft veel gereisd. Daardoor ontwikkelt iedereen een natuurlijke nieuwsgierigheid naar de ander en realiseert zich dat diens beleving van de werkelijkheid heel relatief is, omdat anderen er anders naar kunnen kijken. Daarnaast heerste er – een beetje in tegenstelling tot de rest van Nederland – ook een heel ambitieus klimaat op de school. We zaten in kleine klassen waarin veel nadruk lag op academische prestaties. Je voelde je niet best als je geen tien had gehaald. Nu zit ik meer in de Nederlandse maatschappij, maar ik heb nog altijd het gevoel dat ik er soms van buitenaf naar kan kijken, als Zweedse of als ex-leerling van een internationale school.

Deze drie zaken, mijn Zweedse achtergrond, het volgen van een internationale school en het soefisme, hebben mijn blik op de wereld gevormd. Dat betekent dat ik niet te snel wil oordelen over een ander, maar eerst probeer mij in het perspectief van die ander te verplaatsen. Hierdoor kan ik soms snel verbondenheid met iemand voelen. Waar iemand vandaan komt, is in mijn optiek minder relevant dan hoe oprecht iemand in het leven staat.”

Hoe ben je bij het OM terecht gekomen?

“Ik heb bij de University College Utrecht internationaal recht gestudeerd en omdat mijn focus op mensenrechten lag, heb ik stage gelopen bij het Joegoslavië Tribunaal. Daarna heb ik in de zomer van 2010 stagegelopen bij het kantoor van Liesbeth Zegveld. Na de zomer kon ik daar als paralegal aanblijven. Daarnaast had ik al sinds 2008 een bijbaan bij het OM.

Ik merkte dat ik bij het OM al snel de kans kreeg om van binnenuit aan het systeem te sleutelen, bijvoorbeeld over de vraag hoe we met de burger moeten communiceren. Ik realiseerde mij toen dat het voor mij beter werkt om te proberen het systeem van binnenuit te wijzigen dan er van buitenaf kritiek op te leveren. Bij het Joegoslavië Tribunaal werkte ik voor de verdediging. Daar kreeg ik het gevoel dat ik alleen maar tegen het systeem kon schoppen. Bij het OM voel ik mij meer dienend dan opeisend van buitenaf. Dat past beter bij wie ik ben als mens.”

Wat vond het OM van het boek?

“Vanuit het OM heb ik tot nu toe alleen maar positieve reacties op mijn boek ontvangen. In dat opzicht voel ik mij gesteund door het college en de hoofdofficier. Ik vermoed dat er zeker mensen zijn die het niet met me eens zijn, maar die reacties hebben mij nog niet bereikt. Ik hoor juist van sommige jonge officieren, ook van enkele die ik niet ken, dat het boek taal aan hun gedachten heeft gegeven. Gedachten die ze al hadden, maar waarvoor ze zelf nog geen woorden hadden gevonden. Wellicht vatten we de tijdgeest die wel al enige tijd sluimert, maar nog geen vaste vorm had gekregen.”

Heb je collega’s weten te overtuigen van het belang van mededogen in de rechtspraak?

“Helaas kan ik niet inschatten of ik heb mensen het belang ervan heb doen inzien. Wel ken ik collega’s die naast repressie en vergelding behoefte hadden aan een ander geluid, zoals preventie of herstel. En dat het van belang is dat die behoefte wordt gehoord en serieus genomen. Soms lijkt het of de hardere taal het altijd wint en alles ondergeschikt is aan repressie en vergelding. In dat kader vind ik het van belang dat het één het ander niet uitsluit. Ik zie het zelf als twee zijden van de medaille. Het één kan niet zonder het ander.

Daarin sta ik niet alleen. Ik denk dat meer medewerkers van het OM en ook rechters daarin geloven. Om die reden vond ik het belangrijk genoeg een boek te schrijven om één en ander te verwoorden en onderbouwen.”

Sluit je je aan bij Rutger Bregman dat de meeste mensen deugen?

“Wat ik met Rutger Bregman deel is kritisch optimisme. We handelen nu te veel uit angst en te weinig uit objectiviteit, waarmee ik bedoel dat we niet nagaan wat écht werkt. En wat volgens mij vaak werkt is met meer menselijkheid en meer mededogen naar het handelen van de dader kijken.

Als voorbeeld noem ik de maatschappelijke discussie over de avondklok-rellen. In veel reacties daarop werd gezegd dat de jongeren ‘tuig’ zijn. Maar daarmee maak je de groep homogeen, terwijl het ieder voor zich individuen zijn met ieder hun eigen motieven voor deelname aan de rellen. Het is dus van belang om na te gaan waardoor deze rellen hebben kunnen ontstaan. En waarom precies in deze buurten? Hoogleraar Economie aan de UvA en directeur van SEO, Bas ter Weel, heeft uitgezocht dat op alle plekken waar de rellen zijn uitgebroken de werkloosheid en de marginalisering het grootst zijn. Hij vond deze correlatie echt opvallend. Het is interessant om na te gaan wat hierachter zit en een en ander te proberen te begrijpen. Als je voor veiligheid wil zorgen, moet je begrijpen waarom het onveilig wordt.

In dat kader is van belang dat in Rotterdam Zuid een plan is ingevoerd waarin repressie en preventie aan elkaar zijn gekoppeld met het doel gedragsverandering te realiseren bij een groep mensen die vaak delicten pleegt. Deze werkwijze wil men nu ook in Amsterdam Zuidoost toepassen.

Om gedrag te veranderen is intrinsieke motivatie nodig. Het is dus van belang om na te gaan wat nodig is om de intrinsieke motivatie van een pleger of veelpleger te beïnvloeden vanuit een meer wetenschappelijke benadering. Wat leert de wetenschap ons over verandering van gedrag? Dat is in ieder geval niet vanuit je onderbuik reageren met tot gevolg dat je de dader aan de hoogste boom hebt gehangen in de veronderstelling of hoop dat hij het dan wel afleert.

Ik vind het van belang om te benadrukken dat het niet zozeer om een zachtere aanpak gaat, maar om blijvende verandering bij de dader te creëren. Dat ontstijgt het vraagstuk van hard of zacht straffen. Ons repertoire van straffen zou ruimer kunnen en moeten zijn en meer gebaseerd op de wetenschap over hoe je duurzaam gedragsverandering kunt bewerkstelligen.

Uit onderzoek van Stanford is gebleken dat gedrag vaak pas verandert na een heftige gebeurtenis, een shockmoment, zoals een scheiding of het overlijden van een dierbare. Maar ook een arrestatie kan voor een dergelijke shock zorgen. Deze gebeurtenissen veroorzaken een persoonlijke noodzaak te reflecteren op waarmee je bezig bent. Een en ander doet een mens zich afvragen bij wie hij wil horen en waarvoor hij van betekenis wil zijn. Deze twee kernvragen zijn bepalend voor het gedrag en de sleutel tot verandering ervan. Het komt enerzijds neer op het hebben van betekenis in de zin van significance, en dus niet meaning, en anderzijds ergens bij willen horen. Ik ervaar dit zelf ook zo.

Een voorbeeld waarin ik dat zelf heb gemerkt was tijdens en na de zitting met Rob, die ook in het boek voorkomt. We hadden een heel oprecht gesprek op de zitting, over hoe het zo ver had kunnen komen en wat voor persoon hij eigenlijk wilde zijn. Drie jaar na de zitting sprak ik Rob, en vertelde hij mij dat hij op dat moment bij zichzelf dacht: “voor wie leef ik zo, eigenlijk?” Hij kwam tot de conclusie dat hij zijn familie geen pijn meer wilde doen. Sinds die zitting heeft hij geen strafbare feiten meer gepleegd. Hij heeft inmiddels werk gevonden, heeft een vriendin en hij zorgt voor zijn moeder. Als je dát gesprek op zitting kunt voeren, draag je volgens mij effectiever bij aan blijvende gedragsverandering dan als je met alsmaar hoger wordende sancties dreigt.

Deze wijsheid kun je ook bij jezelf toepassen. Als je je niet gelukkig voelt, kun je jezelf deze vragen stellen. Vaak zit het antwoord in de vraag waar je bij wilt horen en wat je wilt betekenen. Tot die essentie probeer ik met verdachten te komen. Dat is zo universeel. Ik weet niet hoe het is om driehoog achter in Bijlmer te wonen, maar ik kan me mogelijk wel inleven in de beweegredenen van de verdachte als ik die vragen stel en hij zich niet op zijn zwijgrecht beroept. Als ik een ingang bij de verdachte weet te vinden en echt contact maak, krijg ik vaak veel meer te horen over wie de verdachte is en wat hij belangrijk vindt.

Soms plaatsen we daders en slachtoffers in een heel andere categorie, buiten onszelf, maar het zijn beiden mensen. We hebben de neiging om dat wat iemand heeft gedaan te koppelen aan diens persoon. Maar je bent niet wat je doet. We oordelen niet over wie iemand is, maar over wat hij heeft gedaan. Soms is het lastig op een zitting te bespreken wie iemand is en wat zijn beweegredenen zijn, maar het is wel van belang. Op de momenten dat het me lukt daarvoor ruimte te creëren, is een zitting zo waardevol. Dan kan het echt een keerpunt zijn voor de dader en het slachtoffer en daarmee ook voor de maatschappij. Mogelijk is training nodig om op de juiste wijze en op het juiste moment die wezenlijke vragen te kunnen stellen, maar ik geloof erin dat het een steentje bijdraagt.”