Brauw Blackstone Westbroek

Sinds de oprichting op 16 juni 1871 heeft Brauw Blackstone Westbroek, onder advocaten vooral bekend als ‘De Brauw’, zich ontwikkeld tot een van de bekendste advocatenkantoren van Nederland. Vooruitlopend op het naderende 150-jarige jubileum van het kantoor interviewden wij Jan Maarten Boll en Gaby Smeenk van de vestigingen in respectievelijk Amsterdam en Shanghai.

Tekst: Juliette Daniels & Victor van Campen

Op een zonnige middag in juli vinden wij verkoeling op de achtste verdieping van een kantoorgebouw op de Zuidas. Boll is oud-partner van De Brauw en founder van de vestiging in Amsterdam. Smeenk is één van de huidige partners van het kantoor en founder van de vestiging van De Brauw in Shanghai. Boll begon in 1969 bij de Brauw, Smeenk in 2003. Nog tijdens de voorstelronde worden de parallellen en verschillen in uitgangspositie bij het oprichten van een kantoor tussen onze gesprekspartners duidelijk. Niet zelden stellen onze gesprekspartners vragen aan elkaar.

De naam van de rubriek Founders verdient heroverweging, zo laat Boll doorschemeren: ‘Misschien zou het “Finders” moeten heten. Ik zit hier eigenlijk als spoorzoeker naar herinneringen. Begin augustus is het vijftig jaar geleden dat ik als stagiair bij De Brauw in Den Haag begon. Begin 2019 was het veertig jaar geleden dat het kantoor een vestiging opende in Amsterdam. Ik neem aan dat ik me veel belangrijks niet meer kan herinneren’. Dat is misschien bescheiden, want in grote mate van detail vertelt Boll ons over zijn beëdiging en zijn eerste pleidooi.

Mussert-proces
‘Het kantoor waarbij ik begon heette destijds De Brauw, Wijckerheld Bisdom, Scholten en Ter Kuile.’ Wij doen een poging de naam snel te noteren en Boll vervolgt: ‘Mr. Bisdom is een belangrijk figuur in de geschiedenis van het kantoor De Brauw. Een groot civilist. De naam van het kantoor begon natuurlijk met De Brauw want het kantoor was opgericht door een De Brauw en in de loop van meer dan honderd jaar zetten vier generaties De Brauw de toon binnen kantoor. Wij die van buiten kwamen hebben daarvan genoten en van hun werk en voorbeeld groot profijt gehad. Daarvoor ben ik hen, maar ook mijn andere oud-kantoorgenoten zeer dankbaar! Mr. Bisdom betekende veel voor de reputatie van het kantoor tussen 1940 en 1980, toen hij met pensioen ging. Na de Tweede Wereldoorlog kreeg hij een zeer lastige opdracht, namelijk het verdedigen van NSB-leider Mussert. Een onmogelijke zaak, maar Mr. Bisdom was zich bewust van de grote belangen van de rechtsstaat én de verdachte die hier in het geding waren en voerde de verdediging samen met de Amsterdamse advocaat mr. Jan de Pont, die meer gespecialiseerd was in strafzaken.’

Boll vervolgt: ‘Van oorsprong is De Brauw een protestants-christelijk kantoor dat zich van meet af aan voornamelijk bezighield met civiel- en publiekrecht en zich specialiseerde in cassatie’. Wij vragen of advocaten zoals Wijckerheld Bisdom een legacy hebben achtergelaten bij De Brauw die nog steeds merkbaar is. Boll: ‘Dat is een vraag die ik eigenlijk niet kan beantwoorden omdat ik al meer dan 25 jaar weg ben. Bij die legacy behoort denk ik het primaat van het positieve recht, de plicht tot rechtschapenheid en het optimaal dienen van de cliënt. Het collectieve noch het individuele gewin speelde destijds bij de praktijkvoering van het kantoor een overwegende rol – de cassatiepraktijk was denk ik op zich niet financieel aantrekkelijk, maar voor de status van het toenmalige kantoor binnen én buiten de advocatuur van essentieel belang. De realiteit is dat steeds minder mensen waarschijnlijk zullen weten van de geschiedenis van het kantoor. Men zou wel kunnen proberen om daarover te vertellen.’

Jan Maarten Boll en Gaby Smeenk bladeren door het
verleden
van De Brauw. (foto: Victor van Campen).

Pleiten tegen een kale kop
‘Een gevolg van het feit dat het kantoor in Den Haag was gevestigd betekende voor mij dat ik ook toevoegingen deed bij de Hoge Raad’, vertelt Boll. ‘Een van mijn eerste zaken was een mondeling pleidooi voor de Hoge Raad, wat nu alleen in uitzonderlijke gevallen voorkomt. Het was dramatisch! Na vijf minuten viel de president in slaap en lag voorovergebogen. Ik pleitte tegen een kale kop. Twee leden van de Raad, Mr. H. Drion en mevrouw Minkenhof, keken mij vriendelijk en enigszins bemoedigend aan. Minkenhof was de eerste vrouwelijke raadsheer in de Hoge Raad.’

Hij vervolgt: ‘Tijdens je stage werd je gelukkig breed ingezet. Dat is een voordeel vanuit opleidingsoogpunt. In die tijd kregen wij mager betaald, maar als honorering mocht je als advocaat-stagiair je toevoegingen en faillissementen houden. Ik herinner me dat ik na een faillissement dat was opgeheven bij gebrek aan baten (die bedroegen minder dan 20 gulden) door tot mijn grote verbazing als dank van de gefailleerde voor mijn inspanningen een zwaar vergulde aansteker met een klokje kreeg. Ik vroeg me toen wel af of ik mijn werk goed had gedaan! Na mijn stage ben ik onbetaald negen maanden naar Londen gestuurd. Gelukkig kon ik mij redden met de beloning van mijn werkzaamheden als curator in het laatste faillissement.’

Klein begin
‘In 1979 werd ik als jonge compagnon naar Amsterdam gestuurd om daar een vestiging van het kantoor op te zetten. Ik begon met één jonge medewerker en twee secretaresses in een zogenaamd “Menistenpand” aan de Prinsengracht. Dat is een huis dat klein lijkt vanaf de straat, met een sobere voorgevel, maar groot is aan de achterkant, waar zich de zogenaamde “zaal” bevindt. Het was nauw behuisd, en wij hadden het geluk dat één van de secretaresses bijzonder klein was, zodat wij met zijn vieren net in onze verdieping van het huis pasten. De vergaderzaal bevatte verschillende relieken uit Den Haag, waaronder de portretten van een negentiende-eeuwse meneer en mevrouw de Brauw. Onder hun toeziend oog vanaf de wand werd er hard gewerkt. De neus van het portret van mevrouw de Brauw was ooit gescheurd en zo hersteld, dat het net leek alsof zij permanent verkouden was’, herinnert Boll zich.

Gaby Smeenk vraagt aan Boll: ‘Wat was de reden voor De Brauw om in Amsterdam te zitten?’
Boll: ‘Het kantoor wilde in eerste instantie een soortement representative office hebben, met name voor de internationale financiële praktijk. Internationale cliënten waren bekender met Amsterdam dan met Den Haag. Om vergelijkbare redenen was kort daarvoor de vestiging in New York geopend. De Brauw werd in de jaren zeventig uitgebreid met de IE-recht praktijk van het kantoor Van Nieuwenhoven Helbach en midden jaren tachtig met het notariaat van Westbroek. Eind jaren tachtig fuseerde het kantoor met onze Haagse evenknie Blackstone. Ik wil nog vermelden dat, alhoewel de Amsterdamse advocatuur bepaald niet op onze komst zat te wachten, we in mijn herinnering eigenlijk louter positieve ervaringen hebben gehad met de houding van gevestigde Amsterdamse grote kantoren, zoals Nauta, Stibbe en Loeff, met wie we in en buiten rechte natuurlijk regelmatig professioneel de degens kruisten’. Na het Menistenpand volgen kantoorlocaties aan de De Lairessestraat en in het Atrium aan de Zuidas.

Het gesprek komt op de functie van staatsraad die Boll ook nog bekleed heeft. ‘In 1992 kwamen er drie plaatsen beschikbaar bij de Raad van State. Ik werd gebeld of ik op bezoek wilde komen bij de vicepresident. Er moest sprake zijn van een misverstand, zei ik, u belt voor mijn kantoorgenoot Jan de Vries Robbé. Maar ze vroegen mij… Ik had kort daarvoor een sabbatical in New York om aan Columbia kunst en recht te studeren, in de herfst – prachtig’. Boll onderbreekt zichzelf lachend. ‘Ik heb zo’n leuk leven achter de rug! Maar ik heb natuurlijk ook hard moeten werken en dat deed ik met plezier. Dat hoort ook bij het beroep van advocaat en de functie van staatsraad’.

De Brauw Shanghai
Wij vragen Gaby Smeenk of zij parallellen ziet tussen de ontwikkelingen van De Brauw waarover Boll heeft zojuist verteld en haar eigen ervaringen bij De Brauw. ‘Ik heb op twee buitenlandse locaties van De Brauw gezeten: New York en Shanghai. Ik herken wat Jan Maarten vertelde over het begin in Amsterdam van het begin in Shanghai. Je moet in korte tijd een professionele vestiging opzetten, want toen ik in 2014 in Shanghai aankwam was er nog niets. De Brauw had toen weliswaar al vijf jaar een kantoor in Beijing gehad en enige ervaring met werken in China, maar in de praktijk begin je toch opnieuw, met bezigheden zoals het inrichten van een kantoor. In het begin maakten wij gebruik van een shared office centre, met een Chinese officemanager, één Nederlandse medewerker van rond de twee meter en ik. Na deze tijdelijke locatie waren we erg blij toen we het nieuwe kantoor konden betrekken. Inmiddels bestaat het team in Shanghai uit zo’n vijf mensen.’

Mooi avontuur
Boll vraagt aan Smeenk waarom zij naar Shanghai vertrok. ‘In de fusie- en overnamepraktijk waarin ik werkzaam ben, had ik in meerdere zaken gewerkt met Chinese partijen aan de andere kant. Dat wilde ik graag voortzetten. In China zou een plek beschikbaar komen en toen ik opging voor partner heb ik aangegeven dat China mijn interesse had. Het leek mij een mooi avontuur’, vertelt Smeenk.

Boll: ‘Dat kan ik mij goed voorstellen. Ik heb midden jaren ’80 twee keer voor Westerse partijen in mainland China, toen daar het communisme nog hoogtij vierde, mogen onderhandelen met Chinese partijen. In die tijd waren de mogelijkheden om snel van de ene naar de andere kant van de wereld te reizen beperkter. Tijdens onderhandelingen kwam het dan ook voor dat een onderhandelingspartij de deal tot het uiterste moment probeerde uit te stellen. De gedachte was dat de ene partij bang zou zijn om de terugvlucht te missen en daarom de voorwaarden van de andere partij maar zou accepteren’. Smeenk: ‘Het is inderdaad verstandig om je reisschema niet kenbaar te maken, want die onderhandelingstactiek wordt nog steeds gebruikt’.

Onderhandelingscultuur
Gaby Smeenk vervolgt: ‘Je ervaart pas echt hoe het is om in China te werken en hoe de onderhandelingscultuur is als je daar zit. Het systeem van De Brauw is dat de resident partner van een vestiging zoals die in Shanghai om de zoveel jaar wisselt, zodat anderen de kans hebben om ook die ervaring op te doen en de partners van de buitenlandse vestigingen integraal onderdeel uit blijven maken van het kantoor. Door de jaren heen zijn er veel goede Chinese juristen aangenomen, zowel in Shanghai als Amsterdam, die zorgen voor de continuïteit’.
Boll vraagt: ‘Hoe selecteer je de Chinese juristen?’ Smeenk: ‘Dat is inderdaad best lastig. De vragen die je moet stellen aan Chinese solliciterende juristen zijn weer heel anders dan die je stelt aan Nederlandse juristen. De drijfveren van de sollicitanten kunnen sterk verschillend zijn’.

Cliënten begrijpen
Boll: ‘Ik denk dat het voor oud-compagnons erg interessant zou zijn om te horen hoe het bij de buitenlandse vestigingen tegenwoordig in zijn werk gaat. Zonder de wil om andere culturen te begrijpen kan je dit werk niet doen. Over recht kun je van alles lezen, maar in de praktijk draait het niet alleen om geldend recht. Het draait minstens zo zeer om het begrijpen van de (al dan niet reële) wensen van cliënten en hun wederpartijen. Je zou advocaten eigenlijk moeten aanraden om verder te kijken dan de Nederlandse cultuur’.

Gaby Smeenk: ‘Daar sluit ik me bij aan. Onze cliënten zijn in grote mate Nederlandse multinationals waar mensen werken vanuit verschillende culturen. Mede met het oog daarop heeft De Brauw haar blik verruimd en worden er bijvoorbeeld steeds meer mensen aangenomen die geen Nederlands recht hebben gestudeerd. Ik zou rechtenstudenten aanraden om tijdens de studie een periode in het buitenland door te brengen’. Boll: ‘Als je oog hebt voor andere culturen, leer je ook je eigen land in verhouding tot andere landen te zien’.

De internationale visie van het kantoor laat zich ook in de communicatie zien. Wij merken op dat de website van De Brauw enkel in het Engels en Chinees beschikbaar lijkt. ‘Dat klopt. De interne communicatie van De Brauw is ook volledig in het Engels. Het moet geen voorwaarde zijn dat iemand Nederlands spreekt om in de volle breedte mee te kunnen draaien’, vertelt Smeenk.

Vrijheid en zelfstandigheid
Hoe ziet De Brauw er over tien jaar uit, vragen wij. Smeenk: ‘Ik moet denken aan het sinterklaascabaret. Jan Maarten, was in jouw tijd het cabaret ook rond Sinterklaas?’ Boll: ‘Niet per se rond Sinterklaas maar ook bijvoorbeeld bij jubilea en andere belangrijke gelegenheden – ik weet wel dat het van een erg hoog niveau was. Ik zou veel namen kunnen noemen maar dat laat ik achterwege’. Smeenk vervolgt: ‘Bij het sinterklaascabaret een jaar of twee geleden werd een soort fast forward filmpje vertoond waarop de Amsterdamse vestiging in het Chinees werd toegesproken vanuit het hoofdkantoor in China. Terwijl het, zoals Jan Maarten zojuist vertelde, ooit al ondenkbaar was dat De Brauw van Den Haag naar Amsterdam zou verhuizen! Als ik de toekomst van het kantoor zou moeten voorspellen, los van deze scène uit het cabaret, hoop ik in ieder geval dat het kantoor zelfstandig zal blijven’.

Boll: ‘Waarom hoop je dat?’

‘Omdat ik denk dat zelfstandigheid gepaard gaat met vrijheid en dat dat goed is voor het ondernemerschap’, legt Smeenk uit. Boll: ‘Dat herken ik van het begin van het kantoor in Amsterdam. En vrijheid in de zin van onbekrompen denken en handelen is naar mijn mening kenmerkend voor een goed advocaat. Het naar eigen inzicht binnen het kader van onze rechtsorde optimaal dienen van de belangen van je cliënt staat steeds voorop. Dat betekent niet dat je op diens wensen altijd ja en amen moet zeggen, in tegendeel. De waarheid kan hard zijn en het is in het belang van je cliënt om die uit te spreken en zo nodig achter de relatie een punt te zetten. Je moet niet van je cliënt afhankelijk zijn. Dat is in niemands belang’.

Een principieel beroep
Wij leggen Boll een citaat voor uit de literaire thriller De Taak, geschreven door zijn oud-kantoorgenoot van Rob Polak: ‘Een advocaat moet veel durven zonder al te grote risico’s te nemen’. In Het Parool van 2 juni 2019 vertelt Polak dat Boll dat ooit tegen hem gezegd heeft. Boll: ‘Eigenlijk hoort daar nog een stukje bij. Het gaat er om dat je veel moet durven maar de cliënt ook moet beschermen tegen zichzelf. Dat is een traditie die wij als advocaten moeten voortzetten: Nee kunnen zeggen op de juiste momenten. Je bent niet van één cliënt afhankelijk. Nee kunnen zeggen en daardoor mogelijk een cliënt verliezen is een bewijs van klasse. Het is een principieel beroep. Kortom, je moet lef hebben maar je moet je cliënt tegen de gevolgen daarvan beschermen’.