In de laatste Nieuwsbrief van de Amsterdamse Orde is verslag gedaan van het overleg dat de lokale dekens over Gedragsregel 2, lid 2 hebben gevoerd en aangegeven dat de dekens de opvolging daarvan zullen controleren, in het bijzonder waar het gaat om het verwerven van zaken door middel van zogenaamde leadsites waarbij per geworven zaak een bepaalde financiële  vergoeding dan wel een percentage van het in de zaak te genereren honorarium door de advocaat aan de exploitant van de website wordt afgedragen. Dit bericht heeft niet alleen in Amsterdam maar ook landelijk tot een groot aantal vragen geleid. Daaruit blijkt dat veel advocaten uit het bericht opmaken dat het adverteren via websites verboden zou zijn. Dat is niet zo; het adverteren op websites met inbegrip van geavanceerde advertentiemethoden waarbij naar een kantoor verwezen wordt bij het hanteren van bepaalde zoektermen is in zijn algemeenheid niet verboden. Het gaat dan om het onder de aandacht brengen van de dienstverlening door advocaten aan geïnteresseerde potentiele cliënten. In die zin wordt publiciteit via websites niet anders behandeld dan publiciteit via andere media.

Gedragsregel 2, lid 2 houdt geen advertentieverbod in maar een provisieverbod. Dat betekent dat de vergoeding voor de publiciteit via de website aan de exploitant van de website niet op enigerlei wijze afhankelijk kan zijn van de vraag of, en zo ja hoeveel, zaken een advocaat via de website in behandeling krijgt en, evenmin, afhankelijk van de omzet die de advocaat met de behandeling van de door tussenkomst van de website in behandeling genomen zaak of zaken genereert.

In de woorden van Gedragsregel 2, lid 2: het is de advocaat niet geoorloofd een beloning of provisie toe te kennen of te ontvangen voor het aanbrengen van opdrachten. Deze regel is een logische uitwerking van zowel de onafhankelijkheid van de advocaat als het recht van vrije advocaatkeuze van de cliënt. Het provisieverbod is ook internationaal vastgelegd door de CCBE. Artikel 3.6 van de ‘Code of conduct for Euopean lawyers’ van de CCBE bepaalt, algemeen, dat het advocaten niet is toegestaan om hun honorarium te delen met niet-advocaten (verbod op ‘fee sharing’) en artikel 5.4 van deze ‘Code of conduct’ bepaalt, in de woorden van de bepaling: “A lawyer may not pay anyone any fee, commission or any other compensation as a consideration for referring a cliënt to him- or herself.

Wanneer je dat zo leest is dat, ook in de huidige tijd, zo gek nog niet. Dat de aankondiging tot handhaving tot vragen leidt is logisch. Dat geldt, gegeven de regelgeving, in mijn visie, minder voor de verontwaardiging die deze aankondiging heeft opgeroepen.

De dekens staan open voor overleg indien een advocaat zelf vragen heeft of een wijze van het onder de aandacht brengen van zijn diensten in overeenstemming is met de regelgeving. De lokale dekens blijven daarover ook onderling overleggen en zullen zorgdragen voor een eenvormig beleid.

Omdat de kwestie zoveel vragen oproept zal aan het onderwerp de komende tijd ook meer algemene aandacht worden besteed, onder meer in het Advocatenblad en ook het ABB.

P.N. van Regteren Altena, deken