Tijdens de Jonge Balie-lezing van 21 juni 2018 sprak prof. mr. Jaap van Slooten, arbeidsrechtadvocaat bij Stibbe en hoogleraar arbeidsrecht aan de Universiteit van Amsterdam, over de juridische aspecten van ­platformarbeid. Na afloop van de lezing mochten wij hem nog een aantal vragen stellen over dit zeer actuele thema.

Kunt u kort iets over uzelf en uw werk vertellen?

‘Ik houd me bezig met het arbeidsrecht in brede zin, dat wil zeggen individueel en collectief arbeidsrecht, pensioenrecht en beloningen. Ik sta met name grote ondernemingen bij die vaak marktleider zijn en daardoor in de vuurlinie van de vakbonden liggen. Het is een uitdaging om als wetenschapper enerzijds objectief te zijn en anderzijds ook iets van het perspectief te laten doorklinken dat ik dankzij mijn advocatenwerk krijg.

Sinds vorig jaar is platformwerk sterk in opkomst. Er zijn over de hele wereld rechtszaken over, met sterk wisselende uitkomsten. Op www.platformisering.nl probeer ik die ontwikkelingen allemaal in kaart te brengen ten behoeve van het debat.’

Tijdens de lezing gebruikte u het roerei-voorbeeld om de meerwaarde van platforms duidelijk te maken. Kunt u dat nogmaals uitleggen?

‘Als klein jongetje wilde ik vroeger alleen maar naar hotels waar ze roerei hadden. Ik kwam erachter dat je dat eigenlijk alleen maar in de chiquere hotels kon krijgen. Roerei was vroeger duur omdat roerei bereid moest worden door een kok wiens baan gedeeltelijk bestond uit het klutsen van de eieren voor het roerei. Op een gegeven moment heeft iemand bedacht dat het eigenlijk doodzonde is om koks eieren te laten klutsen en ervoor gezorgd dat hotels nu kant-en-klare roerei in witte plastic emmers kunnen inkopen. Daarmee is een klein stukje van de baan van de kok weg gereorganiseerd zodat roerei goedkoper kan worden geproduceerd en meer mensen kunnen genieten van roerei. Dat heet het creëren van toegevoegde waarde. In essentie doen platforms hetzelfde. De arbeid wordt in klussen opgedeeld en dat kan via platforms apart worden uitbesteed. Bijvoorbeeld het bezorgen van een pizza. Omdat de arbeidsrechtelijke verhoudingen vaak niet zijn uitgekristalliseerd en dit op grote schaal gebeurt, ontstaan er spanningen.’

Dat is een understatement. FNV bonden botsen met zzp-platforms en platformwerkers stappen naar de rechter. Wat is er aan de hand?

‘Er is op dit moment sprake van een zwart-wit benadering in Nederland: een werker is óf werknemer óf ondernemer. Als een werker een werknemer is dan heeft die werker allerlei voordelen die duur uitpakken voor de werkgever, zoals pensioen en arbeidsongeschiktheidsverzekeringen. Als een werker een ondernemer is, dan heeft die werker helemaal niks. Een ondernemer moet zijn pensioen en zijn arbeidsongeschiktheidsverzekeringen zelf regelen, maar ieder onderzoek wijst uit dat ondernemers dat in de praktijk niet doen.

Het onderscheid tussen werknemers en ondernemers is constante voedingsbodem voor juridische problemen. Zo stellen platforms zich op het standpunt dat zij geen werkgevers zijn maar facilitators, die met behulp van een algoritme een transactie tussen ondernemers of tussen een ondernemer en een consument mogelijk maken. Zie bijvoorbeeld het platform Temper waarop Amsterdamse horeca ondernemingen bardiensten, keukendiensten en bedieningsdiensten aanbieden tegen een uurtarief van tussen de 15 en 25 euro. Hoewel sommigen dit erg vinden lijken op een uitzendbureau, zal Temper zeggen dat ze geen uitzendbureau zijn maar een facilitator tussen Amsterdamse horeca ondernemingen en zzp’ers die actief zijn in de horeca.

Een ander voorbeeld is dat vakbonden geen cao’s mogen sluiten met ondernemers. Binnen de FNV zijn verschillende bonden, waaronder de horecabond en de uitzendbond. De horecabond heeft weinig leden omdat er veel flexibele arbeidskrachten actief zijn in de horeca die geen interesse hebben in een vakbond. Die horecabond wil graag meer invloed en is daarom een overeenkomst aangegaan met Temper om haar invloed in de horecasector uit te breiden. De uitzendbranche en de uitzendbond zien dit met lede ogen aan omdat de “Tempers” van deze wereld de uitzendbranche overbodig dreigen te maken. De bonden hebben, met andere woorden, grote moeite om grip te krijgen op de platformwerkers.’

Wat is volgens u de belangrijkste arbeidsrechtelijke ontwikkeling voor platforms van de afgelopen jaren?

‘De platformeconomie brengt nieuwe vragen met zich mee zoals de vraag of sprake is van een arbeidsovereenkomst. De traditionele criteria (loon, arbeid en gezag) leiden steeds minder vaak tot een eenduidige conclusie. In 1997 werd het arbeidsrecht op zijn kop gezet met het arrest Groen/Schoevers van de Hoge Raad. In dat arrest is de holistische benadering aanvaard: alle omstandigheden van het geval doen ertoe. De ervaring heeft mij geleerd dat je dat uiterst serieus moet nemen. Zo hebben de pakketbezorgers van PostNL die een contract hadden getekend waarin zwart op wit stond dat ze als zzp’er voor PostNL pakketten zouden gaan vervoeren, geprocedeerd over de vraag of ze niet toch een arbeidsovereenkomst met PostNL hadden. In die procedures heeft de advocaat van de pakketbezorgers uiterst letterlijk genomen door letterlijk alle vindbare omstandigheden per individuele pakketbezorger in het geding te brengen. Daarbij ging het bijvoorbeeld over de omstandigheid dat een bepaalde pakketbezorger een bijstandsuitkering had genoten en de gemeente hem had aangespoord om bij PostNL te solliciteren en over de omstandigheid dat je als pakketbezorger herkenbaar moet zijn als pakketbezorger van PostNL. Kort gezegd zijn de feiten ontzettend belangrijk bij de juridische vaststelling of sprake is van een arbeidsovereenkomst en die feiten verschillen nogal eens per casus.’

Welke bescherming hebben platformwerkers als ze geen werknemer zijn?

‘Er is niks dat de koe bij de horens vat. Wel zijn er wetten die aan het onderwerp raken. Zo is de onlangs gewijzigde Wet minimumloon nu ook van toepassing op werkers die geen werknemers zijn. Verder is er de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs die de uitzendkrachten reguleert. Op grond daarvan mag – onder andere – geen vergoeding gevraagd worden aan een werknemer voor het bemiddeld worden. FNV leidt hieruit bijvoorbeeld af dat iedere Temper die naar een horecagelegenheid wordt bemiddeld, onder de Waadi valt en dus geen vergoeding mag worden gevraagd voor de bemiddeling. Het regeerakkoord stelt verder dat degenen die minder dan 125 procent van het minimumloon verdienen, automatisch een arbeidsovereenkomst hebben. Dat is een manier om de onderkant van de beroepsbevolking een naar mijn mening broodnodige bescherming te bieden.’

Zouden bepaalde zwakke groepen werkers meer bescherming moeten krijgen via nieuwe wet- en regelgeving?

‘Je kunt constateren dat er nu onevenwichtigheid is. Er is een kwetsbare groep die geen of nauwelijks rechten heeft en er is een sterke groep die veel rechten heeft. Of dat opgelost moet worden is een politieke kwestie. Los daarvan kun je constateren dat één van de functies van het arbeidsrecht, te weten het faciliteren van de arbeidsmarkt, nu niet goed werkt, met name door de onduidelijkheid over de kwalificatie van de arbeidsovereenkomst. Een oplossing waar wel eens over wordt gedacht is het werkcontract. De basis van het arbeidsrecht zou in dit kader breder gemaakt kunnen worden zodat alle platformwerkers daaronder vallen. Tegelijkertijd zou de arbeidsovereenkomst voor de werkgever dan wat minder duur gemaakt moeten worden door de werknemer niet automatisch te overladen met rechten. Er lijkt een brede politieke consensus te zijn om in ieder geval voor de onderkant van de arbeidsmarkt meer sociale zekerheden in te bouwen.’