Op procedures bij de tuchtrechter die voortvloeien uit klachten en/of dekenbezwaren die na 1 januari worden ingediend is de nieuwe Advocatenwet van toepassing. Een van de veranderingen die de nieuwe Advocatenwet met zich brengt is dat partijen in de tuchtprocedure kunnen worden veroordeeld tot betaling van de ‘proceskosten’. Artikel 48 lid 6 Advocatenwet bepaalt, voor zover hier van belang:

“Indien de raad de klacht geheel of gedeeltelijk gegrond verklaart en een maatregel (..) oplegt, kan hij in zijn beslissing opnemen dat de kosten (..) die de klager in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken, door de advocaat aan wie de maatregel wordt opgelegd aan de klager worden vergoed, en de kosten (..) die ten laste komen van de Nederlandse orde van advocaten in verband met de behandeling van de zaak (..) worden vergoed.”
Uit de eerste uitspraken van de Raad van Discipline kan worden afgeleid dat verweerders inderdaad het risico lopen op een kostenveroordeling, in casu de kosten die orde heeft gemaakt bij de behandeling de klacht.

Dat geldt alleen bij gegrondverklaring van de klacht en een opgelegde maatregel. De klager kan bij afwijzing van zijn klacht maximaal de griffierechten voor zijn rekening krijgen. Het exacte aantal tuchtzaken waarin een kostenveroordeling is toegepast is niet bekend. In het ressort Amsterdam zijn inmiddels drie uitspraken door de tuchtrechter gedaan, waarvan.

De eerste zaak betreft een geschil over de koop- en restauratieovereenkomst van een bolide van de cliënt van de verweerder waarop de (cliënt van de) klager beslag op had gelegd (laten leggen). De rechtbank oordeelde dat de auto moest worden teruggegeven en de cliënt van verweerder moest hiervoor een aanzienlijk bedrag overmaken.  Verweerder zegde toe dit te doen, het bedrag was immers al op zijn derdengeldenrekening bijgeschreven, nadat de auto zou zijn geleverd. Toen de auto eenmaal was geleverd zag de advocaat toch af van zijn belofte en koos ervoor het geld weer terug te storten naar zijn cliënt. De raad van discipline vond hiervan met het oog op een goede praktijkuitoefening dat advocaten behoren te streven naar een onderlinge verhouding die berust op welwillendheid en vertrouwen. Door zijn betalingstoezeggingen niet na te komen heeft de advocaat het vertrouwen in de advocatuur ernstig geschaad en wordt hem de maatregel van berisping opgelegd. Daarnaast wordt hij veroordeeld in de kosten van de klager (EUR 50 griffiegeld en EUR 25 aan reiskosten) en die van de Orde (EUR 1.000,). http://tuchtrecht.overheid.nl/zoeken/resultaat/uitspraak/2015/ECLI_NL_TADRAMS_2015_220?zoekterm=kostenveroordeling&Pagina=1&ItemIndex=1

Een tweede zaak betreft een advocaat die in een echtscheidingsprocedure als een soort doorgeefluik voor zijn cliënt fungeerde. Alle processtukken, waaronder de pleitnota, werden door zijn cliënt geschreven. De betreffende advocaat diende deze alleen in en droeg de pleitnota voor. Volgens het oordeel van de raad van discipline kan deze handelswijze worden gezien als een omzeiling van de verplichte procesvertegenwoordiging en heeft de betreffende advocaat het vertrouwen in de advocatuur geschaad. Hem wordt niet alleen de maatregel van berisping opgelegd, maar tevens wordt hij veroordeeld in de kosten ten laste van de Orde, begroot op € 1.000,-. http://tuchtrecht.overheid.nl/zoeken/resultaat/uitspraak/2015/ECLI_NL_TADRAMS_2015_186?zoekterm=kostenveroordeling&Pagina=1&ItemIndex=2

De derde uitspraak had betrekking op een advocaat die verweten werd na herhaalde rappels in strijd met de waarheid had medegedeeld, dat hij de entreetoets te hebben afgelegd, gedurende de maanden september, oktober en november 2014 niet tegen beroepsaansprakelijkheid te zijn verzekerd en (nog) geen aangifte 2014 van de CCV te hebben gedaan. De raad van discipline legde de advocaat een berisping op en veroordeelde ook deze advocaat in de kosten van de Orde: € 1.000,-  http://tuchtrecht.overheid.nl/zoeken/resultaat/uitspraak/2015/ECLI_NL_TADRAMS_2015_187?zoekterm=kostenveroordeling&Pagina=1&ItemIndex=3

Uit bovenstaande zaken blijkt dat er bij relatief ‘lichte vergrijpen’ aanzienlijke kostenveroordelingen kunnen worden opgelegd. Bij klachten van hun (voormalige) cliënten doen advocaten er dan ook goed aan om te kijken of hun interne klachtenregeling nog naar behoren werkt. Immers, een klacht intern oplossen kan een gang naar de raad van discipline voorkomen, waarbij men blijkens de uitspraken van de tuchtrechter bij gegrondverklaring van de klacht een reëel risico op een kostenveroordeling loopt. Ook lijkt het erop dat de tuchtrechter wanneer de Orde zelf aanzienlijke kosten maakt, de raad van discipline al snel ‘termen’ ziet om die kosten op de advocaat te verhalen.

door: Benjamin Bijl