Nederland was lange tijd een republiek en de adel had in het westelijke deel van de Nederlanden geen grote rol van betekenis. Hier had een aantal regentenfamilies de touwtjes in handen. Deze families bekleedden de meest lucratieve baantjes, zoals die van burgemeester van Amsterdam of lid van de Gedeputeerde Staten van de provincies.

Tekst: Hannah Brenninkmeijer

Door de afschaffing van de monarchie van de landsheren van het huis Habsburg in 1581 was het ook niet meer mogelijk om tot de adelstand te worden verheven – tenzij een buitenlands vorst je verhief. Zo heeft de Rooms-Duitse keizer een aantal Nederlandse families tot rijksadel verheven. In 1795 kwam de Bataafse Republiek tot stand, die de adel ophief als strijdig met de rechten van de mens. Deze democratische situatie kwam echter alweer snel ten einde toen Lodewijk Napoleon (de broer van) koning van Nederland werd. Naar Frans voorbeeld stelde hij een nieuwe adel in. Zo verhief hij bijvoorbeeld A.J. van Lennep tot Baron de l’Empire[i] en admiraal Van Kinsbergen tot Graaf van Doggersbank.


Admiraal Jan Hendrik van Kinsbergen, Graaf van Doggersbank,

geschilderd door Charles Howard Hodges.

De soevereine vorst erkent, verheft en lijft in

Nadat Napoleon definitief was verslagen, is in 1815 op het Congres van Wenen bepaald dat het van belang was dat zich boven Frankrijk een groot land bevond onder leiding van een soevereine vorst. In de Grondwet van 1814 was reeds bepaald dat de soevereine vorst in de adelstand erkent, inlijft of verheft. Erkenning komt erop neer dat zij die reeds tot de adel behoorden als edelen werden erkend. Voor inlijving geldt dat buitenlandse edelen als Nederlandse adel werd ingelijfd. Door verheffing konden ook niet-edelen alsnog tot de adelstand worden verheven. Een groot deel van de Nederlandse adel is hierdoor pas in de 19e eeuw door verheffing toegetreden.

Op grond van eerder genoemde grondwetsbepaling heeft Koning Willem I in 1814 het bestaan van een adelstand vastgelegd. Het voeren van een adellijke titel of een predicaat (wat niet hetzelfde is als een adellijke titel) is wettelijk beschermd.

Willem I heeft op eigen initiatief een aantal van de bekendste regentenfamilies tot de adelstand verheven, zoals onder meer de families Alewijn, Backer, Bicker, Dedel, Elias, Graafland, Hooft, Van Loon, Munter, Rendorp en Warin. De oude inheemse adel kreeg erkenning van Willem I. Een deel van de gegoede burgerij heeft om verheffing verzocht. Daarnaast erkende Willem I de personen die door Lodewijk Napoleon tot de adelstand waren verheven. Ook lijfde Willem I buitenlandse edelen in, met name officieren.

Deze verheffing, inlijving of erkenning gaf een aantal voorrechten en privileges, zoals de mogelijkheid zitting te nemen in een van de provinciale ridderschappen, het kiezen van de leden van de Provinciale Staten en de vertegenwoordigers van de ridderschappen. De Provinciale Staten kozen op hun beurt de leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Hierdoor zat de Tweede Kamer vol met adellijke leden. De Eerste Kamer werd benoemd door de Koning en bestond volledig uit adel. De bijnaam was dan ook de Ménagerie du Roi – de dierentuin van de koning. Feitelijk lag het bestuur hierdoor in handen van de koning en de adel.

Afschaffing adelstand in 1848

Staatsrechtelijk is de adel als bevoorrechte stand in 1848 bij de Grondwetsherziening alweer afgeschaft en vervangen door adeldom. Dat wil echter niet zeggen dat hierdoor de macht van de adel afnam. Door de beperking van de macht van de koning nam de macht van de edelen, die in de Eerste en Tweede Kamer zaten, juist toe.

Hoewel in de praktijk nog steeds wordt gesproken van ‘verheffing tot de adelstand’, is dat sinds het jaar 1848 dus al niet meer mogelijk. Adellijke titels bleven wel bestaan, dus je kon toen nog wel tot de adel of het adeldom toetreden.

Verheffing tot het adeldom?

Tot 1953 was het voor verdienstelijke Nederlanders die tot de patricische families behoorden, en dus in het Blauwe Boekje zijn vermeld, nog mogelijk tot het adeldom te worden verheven. Bij geheim kabinetsbesluit van 1953 was bepaald dat adelsverheffingen vanaf dat moment achterwege dienden te blijven. De allerlaatste die tot de adel werd verheven was een lid van het Haarlemse regentengeslacht Van Valkenburg in 1939.

Links: een adelstandsdiploma. Rechts: wapenschild van het geslacht Van Valkenburg.

En nu?

Het is praktisch onmogelijk tot adel te worden verheven. Sinds 1 augustus 1994 kan verheffing alleen voor leden van het Koninklijk Huis en voor voormalig leden daarvan binnen drie maanden na het verlies van het lidmaatschap van het Koninklijk Huis.

De laatste burger die tot adel is verheven, is Máxima Zorreguita. Bij Koninklijk Besluit van 25 januari 2002 is bepaald dat zij met ingang van het tijdstip van de voltrekking van het huwelijk met Willem Alexander in de adel zou worden verheven, waarbij aan haar de titels ‘Prinses der Nederlanden’ en ‘Prinses van Oranje-Nassau’ zijn toegekend met het predicaat ‘Koninklijke Hoogheid’. Door de verheffing voert Máxima deze titels op eigen basis en niet alleen omdat haar man deze titels heeft. Bij en titre de courtoise geldt dat een niet-adellijke gehuwde partner door een huwelijk met een edele niet van adel wordt, maar dat aan haar op grond van gewoonterecht wordt toegestaan dat zij de verbogen titel van haar man voert.

In 2002 is de van oorsprong Finse familie van minister Kajsa Ollongren als laatste ingelijfd.

Friso van Oranje-Nassau was de laatste aan wie een nieuwe adellijke geslachtsnaam en erfelijke titel werd verleend. Bij Koninklijk Besluit van 19 maart 2004 is bepaald dat hij en zijn nakomelingen behoren tot de adel onder de naam Van Oranje-Nassau van Amsberg met de titel graaf (gravin) van Oranje-Nassau en het predicaat jonkheer (jonkvrouw) van Amsberg. De prins mocht de titel Prins van Oranje-Nassau behouden als persoonlijke titel met het persoonlijke predicaat Koninklijke Hoogheid.

In totaal zijn 253 geslachten door verheffing in de Nederlandse adel opgenomen (telling 2012), waarvan 252 van voor 1941[ii].

In 2015 is een buitenechtelijk kind van Carlos Bourbon de Parme tot de adel toegelaten

Bij besluit van 14 september 2015 heeft de minister het verzoek tot wijziging van zijn geslachtsnaam in Bourbon de Parme, voorafgegaan door de adellijke titel ‘prins’ en het predicaat ‘Koninklijke Hoogheid’ van Hugo Klynstra, een in 1997 geboren buitenechtelijk kind van prins Carlos Bourbon de Parme, ingewilligd. De rechtbank Zutphen heeft in 1999 het vaderschap van Carlos prins de Bourbon de Parme ‘gerechtelijk vastgesteld’. Carlos prins de Bourbon de Parme heeft het vaderschap van Hugo Klynstra niet erkend.

Carlos heeft zich tegen de naamswijziging van Hugo Klynstra verzet en daartoe onder meer aangevoerd dat meer rekening had moeten worden gehouden met de historisch gegroeide regels van het Huis de Bourbon de Parme. Klynstra hoort volgens die regels niet tot het Huis en het dragen van de titel prins zou ermee in strijd zijn. Zowel het bezwaar als het beroep van Carlos Bourbon de Parme zijn ongegrond verklaard.

De afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 28 februari 2018 bepaald dat Hugo Klynstra, de titel ‘prins’ en het predicaat ‘Koninklijke Hoogheid’ en de naam De Bourbon de Parme mag voeren. Voor deze naamswijziging is nog een Koninklijk Besluit nodig. De afdeling bestuursrechtspraak heeft daartoe geoordeeld dat uit het Nederlandse adelsrecht volgt dat wijziging van de achternaam automatisch tot gevolg heeft dat adeldom overgaat. Klynstra mag door de naamswijziging om die reden ook de titel ‘prins’ en het predicaat ‘Koninklijke Hoogheid’ voeren. Carlos de Bourbon de Parme is in 1996 ingelijfd in de Nederlandse adel. Hierbij zijn de prinselijke titel en het koninklijk predicaat aan hem en aan zijn mannelijke nakomelingen toegekend. Daardoor geldt het Nederlandse adelsrecht en gaan de titel en het predicaat met de naamswijziging automatisch op Klynstra over. Voor de Nederlandse Wet op de adeldom maakt de manier waarop het vaderschap van het kind is komen vast te staan niet uit, aldus de afdeling bestuursrechtspraak.

Toch zijn recentelijk een man en zijn dochter tot de adel toegelaten

Het is een 77-jarige man uit Deventer en zijn dochter op 26 september jl. gelukt een adelsdiploma te bemachtigen[iii]. Zij waren daarmee de eersten sinds 1991. François Antonius Gemma (Frans) Lauta van Aijsma kon aantonen dat hij afstamt van Schelte Hotzes van Aysma (1578 – 1637) wiens nazaten in 1825 tot de adel zijn toegelaten. Sinds 1853 heten leden van deze familie Lauta van Aijsma. Bij die verheffing was de tak van Frans ten onrechte vergeten. Dat is nu hersteld. Frans is echter de laatste mannelijke nakomeling van deze tak die nog in leven is. Adeldom kan nog altijd alleen via de mannelijke lijn worden doorgegeven, zodat de kinderen van zijn dochter Miranda niet van adel zijn. Het adeldom is namelijk verbonden aan de geslachtsnaam van de vader.

Wat is het antwoord op de vraag van de titel?

Als je niet kunt aantonen dat je van buitenlandse adel bent en evenmin kunt aantonen dat je van één van de adellijke families afstamt, geldt dat je enige kans op een adellijke titel ligt in een huwelijk met een lid van het Koninklijk Huis. De enige nog niet-gehuwde leden daarvan zijn Amalia, Alexia en Ariane. Nu maar hopen dat zij ook met jou willen trouwen.

Nawoord: in het oktobernummer van 2022 was niet genoemd dat Hugo Klynstra tot de adel is toegelaten. Dat is in deze versie hersteld.

[i] Baron doet gewoon werk!, Paul Marijnis, NRC, 7 juni 1980

[ii] Nederlandse adel – Wikipedia

[iii] Na twintig jaar is er weer iemand van adel – een AOW’er uit Apeldoorn, Daniela Hooghiemstra, NRC, 26 september 2022