De raad van discipline is een onafhankelijk en onpartijdig orgaan

De raad van discipline bestaat voor het merendeel uit advocaat-leden. Aan dit gegeven denken sommige klagers een argument te ontlenen voor de stelling dat het toezicht binnen de advocatuur zoiets is als de ‘slager die zijn eigen vlees keurt’, er een ‘ons kent ons’ cultuur heerst en dat het allemaal (zelfs in de tuchtrechtspraak) ‘ouwe-jongens-krentenbrood’ is. Het is goed, zeker voor kritische buitenstaanders, dat zo nu en dan wordt bevestigd dat hiervan beslist geen sprake is[1].

Klager in de betreffende zaak wendde zich tot een advocaat met het verzoek hem advies over zijn asielaanvraag te verlenen. Al snel nam een vertegenwoordiger van klager het over en die stond erop dat hij met de advocaat de zaak zou bespreken. De advocaat was niet gediend van deze aanpak en heeft alleen met klager om de tafel gezeten en deze voorzien van advies. Hierop verscheen klager alsnog met zijn vertegenwoordiger op het kantoor van de advocaat. De advocaat heeft nog eenmaal haar advies gegeven en vervolgens de rechtsbijstand aan klager gestaakt. Klager heeft zich vervolgens beklaagd bij de Deken dat het buiten spel zetten van de gemachtigde tuchtrechtelijk verwijtbaar is. De raad van discipline besliste dat die klacht ongegrond is omdat een advocaat nu eenmaal over zijn eigen aanpak gaat[2].

Klager erkent de raad van discipline echter niet; dit orgaan bestaat volgens hem voor het merendeel uit advocaten die niet onafhankelijk en onpartijdig zijn. Zijn zaak zou daarom moeten worden voorgelegd aan het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Dit Hof zou dan meteen kunnen bepalen of de raad van discipline wel een onafhankelijk en onpartijdig orgaan is.

Het hof van discipline wijst dit verzoek af en herhaalt eerdere beslissingen, gedaan op grond van vaste jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Het hof overweegt:

  • dat op de tuchtrechtspraak voor advocaten artikel 6 EVRM van toepassing is omdat de vaststelling van burgerlijke rechten en verplichtingen in het geding kan zijn,
  • dat de gewenste deskundigheid bij de behandeling rechtvaardigt dat de colleges ten dele zijn samengesteld uit beroepsgenoten, en dat dit onvoldoende grond is voor de veronderstelling dat dit afbreuk zou doen aan de onpartijdigheid van de colleges,
  • dat de wijze van benoeming (bij wet geregeld, voor een vaste termijn, voor de leden-advocaten voor ten hoogste vier jaar) en de regeling van incompatibiliteiten voldoende waarborgen biedt voor onafhankelijkheid van de leden, en
  • dat daarnaast de samenstelling van het hof, dat in meerderheid bestaat uit met rechtspraak belaste leden van de rechterlijke macht, nog een extra waarborg biedt voor een onafhankelijke en onpartijdige behandeling in hoger beroep.

Het hof laat hiermee weer eens duidelijk zien dat er voldoende waarborgen zijn voor een onafhankelijk en onpartijdig toezicht op de advocatuur. Zelfs nu het merendeel van het toezichthoudende orgaan bestaat uit advocaten.

 Door: Benjamin Bijl

[1] Hof van Discipline 26 augustus, ECLI:NL:TAHVD:2016:164.

[2] Raad van Discipline Amsterdam 1 december 2015, ECLI:NL:TADRAMS:2015:299.