Wraken in het tuchtrecht

Op grond van artikel 47 lid 2 Advocatenwet juncto artikel 512 e.v. van het Wetboek van Strafvordering kunnen de voorzitter en de leden van de raad van discipline worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de onpartijdigheid van de raad schade zou kunnen lijden. Er zijn echter weinig voorbeelden bekend in de tuchtrechtjurisprudentie waarbij dit instrument wordt ingezet. Uitgangspunt is namelijk dat de raad (en het hof) van discipline een onafhankelijk en onpartijdig orgaan is. Dat dit zelfs is bevestigd door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens was te lezen in de oktobereditie van het ABB[1]. Momenteel loopt een wrakingprocedure bij de raad van discipline Arnhem-Leeuwarden waarbij de wraker meent dat de onpartijdigheid niet kan worden gewaarborgd omdat de raad onder andere bestaat uit twee directe concurrenten van de klager. De maatstaf waaraan ook die zaak zal worden beoordeeld zal in onderhavige zaak duidelijk worden.

In de zaak bij de raad van discipline te Amsterdam, waarin de klacht middels een voorzittersbeslissing is afgedaan, heeft de klager geprobeerd de voorzitter van de raad te wraken[2]. Volgens hem is de voorzittersbeslissing gedaan op basis van een incompleet klachtdossier, wordt er ten onrechte melding gemaakt van een beslissing van het hof van discipline waarin zou zijn besloten dat de klachtzaak van verzoeker niet zal worden verwezen,  zonder dat het dossier voldoende zorgvuldig is bestudeerd en ondanks het feit dat verzoeker een klacht heeft ingediend tegen de deken Amsterdam. De klager is daarom tevens van mening dat zijn klacht door een andere deken dan de Amsterdamse dient te worden onderzocht.

Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat de voorzitter en de leden van de raad uit hoofde van hun aanstelling geacht moeten worden onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het tegendeel.  Van dergelijke feiten en omstandigheden kan volgens de wrakingskamer in de eerste plaats sprake zijn door de subjectieve instelling van de tuchtrechter ten opzichte van een partij dan wel het voorliggend geschil. Wraking is voorts mogelijk als feiten en omstandigheden, los van de persoonlijke instelling van de tuchtrechter, een partij in objectieve zin grond geven te vrezen dat de tuchtrechter niet onpartijdig is, in welk kader van belang is dat ook de schijn van partijdigheid wordt vermeden.

Van een dergelijke (schijn van) partijdigheid is volgens de wrakingskamer hier geen sprake en wijst het verzoek daarom af. Interessant aan deze uitspraak is dat de wrakingskamer ook gebruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid om te bepalen dat een volgend wrakingsverzoek niet in behandeling zal worden genomen wegens misbruik van recht. De wrakingskamer heeft deze bevoegdheid op grond van artikel 47 lid 2 Advocatenwet juncto 515 lid 4 Sv. De klager is van mening dat een andere deken dan de Amsterdamse zijn klacht dient te onderzoeken en de klacht daarmee niet bij de Amsterdamse raad terecht kan komen. De wrakingskamer ziet hier een grond in dat de klager verdere (Amsterdamse) behandeling zal willen frustreren. De onderhavige uitspraak houdt echter in dat wrakingsverzoeken over dit onderwerp bij voorbaat niet in behandeling worden genomen.

Door: Benjamin Bijl

[1] Zie http://www.baliebulletin.nl/tuchtrecht-10/.

[2] Wrakingskamer raad van discipline 22 november 2016, ECLI:NL:TADRAMS:2016:234.