Partijdigheid betekent niet dat de advocaat zich onnodig grievend mag uitlaten

In deze rubriek is eerder aan de orde geweest dat de advocaat een grote vrijheid heeft met betrekking tot de behartiging van de belangen van zijn cliënt. De grenzen hieraan worden gesteld doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt vervolgens wel dat de advocaat mag afgaan op de feiten die zijn cliënt hem verschaft en hij slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. In deze zaak vond de klager dat de verwerende advocaat zich ten onrechte onnodig grievend had uitgelaten over hem. De advocaat had hem namelijk in een brief beticht van leugens en bedrog. Daarnaast had de advocaat hem door een onderzoeksbureau laten volgen. Gelet op de achterliggende feiten meende de voorzitter van de raad dat de klachten hierover kennelijk ongegrond waren[1]. Tegen deze voorzittersbeslissing ging de klager in verzet[2].

De achterliggende feiten zijn enigszins opmerkelijk. In de achterliggende procedure heeft klager een reisorganisatie (de cliënt van de verwerende advocaat) aansprakelijk gesteld omdat hij door een ongeluk tijdens die reis letsel aan zijn arm had opgelopen. Om een en ander kracht bij te zetten, verscheen de klager ter zitting met zijn arm in een mitella en een derde persoon die zijn chauffeur zou zijn. Immers, klager was volgens zijn advocaat praktisch eenarmig geworden door zijn opgelopen letsel. Hij kon niets meer met zijn rechterarm. Na de zitting zag de (hier) verwerende advocaat hem echter lopen met zijn mitella in zijn hand en hem vervolgens met zijn rechterarm een zware garagedeur openen. De advocaat vond dit reden voor een onderzoek en liet de klager observeren. Uit het observatierapport bleek dat de klager verschillende handelingen met beide armen verrichten, waaronder het duwen van een aanhangwaren en het besturen van een auto. Daarnaast schreef de advocaat een brief aan de advocaat van de klager. Hierin vroeg hij de advocaat van de klager of deze wist dat de klager ‘middels bedrog en een onjuiste voorlichting van de rechters aanspraak probeert te maken op een aanzienlijke geldsom’. Vooral dit laatste is volgens de klager onnodig grievend. Immers, hij had in de aansprakelijkheidsprocedure door middel van een doktersverklaring aangetoond dat hij daadwerkelijk letsel heeft opgelopen. Het laten observeren was daarom volgens hem ook onrechtmatig.

Waar de voorzitter van de raad nog meende dat de handelingen van de advocaat functioneel waren, er werd namelijk een andere feitelijke situatie vastgesteld dan ter zitting werd aangevoerd, is de raad van mening dat de uitlatingen in de brief van de advocaat te ver gaan. Volgens vaste jurisprudentie mogen zulke uitspraken namelijk alleen worden gedaan indien daarvoor voldoende rechtvaardiging (onderbouwing) bestaat. De raad is van oordeel dat daarvan geen sprake is. Het observatierapport biedt hier wel aanknopingspunten voor, maar blijft onvoldoende. De observatie zelf kan overigens niet onrechtmatig worden geacht.

De raad van discipline verklaart de klacht over het onnodig grieven daarom gegrond en legt de advocaat een waarschuwing op.

Door: Benjamin Bijl

[1] Voorzittersbeslissing 2 augustus 2016, ECLI:NL:TADRAMS:2016:171.

[2] Raad van discipline 20 februari 2017, ECLI:NL:TADRAMS:2017:39.