Ruzie tussen oud-kantoorgenoten: informatieverstrekking bij verrekening

Dat kantoorgenoten niet altijd amicaal uit elkaar gaan is wellicht bekend. Net als dat scheidende advocaten doorgaans (ook) problemen krijgen over geld. Deze zaak over advocaten in een (gedeeltelijke) toevoegingspraktijk is daar een voorbeeld van. De vraag is echter of klachten over verrekening van toevoegingsgelden eigenlijk wel thuis horen bij de tuchtrechter.[1]

Klager in deze zaak diende een klacht in tegen de advocaat-stagiair die ruim een jaar in dienst bij hem was. Na deze periode begon de stagiair voor zichzelf. De financiële afwikkeling van de lopende toevoegingszaken diende echter nog plaats te vinden. Hierop stuurde de advocaat een e-mail aan zijn oud-stagiair met het verzoek alle informatie te verschaffen die hiervoor nodig was. De stagiair verschafte echter slechts gedeeltelijk de informatie, waarop de advocaat weer moest vragen om vervolgens weer niet alle benodigde informatie te verkrijgen. Na een aantal keer vragen was de maat voor de advocaat vol en diende hij een klacht in omdat de oud-stagiair zich ‘onvoldoende heeft ingespannen om de zaken die hij in behandeling heeft gehad ten tijde van het dienstverband met klager financieel af te wikkelen’, hetgeen volgens de advocaat tuchtrechtelijk verwijtbaar is.

De oud-stagiair is van mening dat de klacht überhaupt niet ontvankelijk is omdat de Landelijke Richtlijn arbeidsvoorwaarden stagiaires van toepassing is tussen hem en zijn oud-werkgever. Bij daaruit voortvloeiende geschillen moet advies bij de Raad van Toezicht worden gevraagd, niet bij de tuchtrechter.

De raad van discipline deelt die mening niet. Immers, de wijze waarop advocaten zich jegens elkaar gedragen wordt beheerst door het tuchtrecht, ongeacht de eerder genoemde richtlijn. In dit geval is de raad van mening dat geen tuchtrechtelijke grens is overschreden omdat de gevraagde informatie (na tussenkomst van de deken) is verstrekt. En hoewel de klacht ontvankelijk is om te worden beoordeeld door de tuchtrechter gaat de raad niet over een inhoudelijk oordeel met betrekking tot de wijze waarop is verrekend. Een dergelijk oordeel hoort volgens de raad thuis bij de civiele rechter.

Door: Benjamin Bijl

 

 

 

[1] Raad van discipline 1 augustus 2017, zaak 17-260/A/A.