Op grond van artikel 6.6 Verordening op de administratie en de financiële integriteit (het huidige artikel 6.19 lid 5 van de Verordening op de advocatuur) en gedragsregel 28 mag een advocaat derdengelden alleen onder bepaalde omstandigheden verrekenen met uitstaande nota’s. Volgens de Raad van Discipline is dit niet alleen basiskennis, handelen in strijd met deze regels kan tevens worden gezien als onwelwillend gedrag[1].

De tuchtzaak van deze maand betreft het handelen van de voormalig advocaat van een reeds failliete B.V., waarbij zijn werkzaamheden bestonden uit het behandelen van een aantal incassozaken. In één van die incassozaken is een bedrag van € 461,53 overgemaakt op de derdengeldenrekening van de advocaat, welk bedrag de advocaat voornemens was te houden. Dit bedrag betrof volgens hem ‘salaris gemachtigde toegekend door de rechtbank’ en viel daarom niet onder de faillissementsboedel. Hij had zijn gedachte zelfs ‘geverifieerd’  bij een aantal (senior) advocaten die weleens optraden als faillissementscuratoren.

Klager in deze zaak is de curator van die failliete B.V. en is met betrekking tot het bedrag een andere mening toegedaan. Het bedrag was namelijk betaald aan de B.V. in een incassozaak en diende daarom door te stromen naar de boedelrekening. Hij verzocht de advocaat daarom onverwijld het bedrag over te maken naar de boedelrekening. De advocaat weigerde dit echter omdat het bedrag geen gelden van de failliete onderneming betrof, maar zijn eigen salaris, van verrekening was dus geen sprake. Nadat er door de curator een klacht over het onterecht verrekenen en de onwelwillende opstelling van de advocaat was ingediend heeft de advocaat alsnog het bedrag overgemaakt.

De Raad van Discipline oordeelde dat een advocaat de ondubbelzinnige instemming van zijn cliënt voor de verrekening van een declaratie met (de cliënt toekomende) derdengelden dient te vragen, te verkrijgen en schriftelijk te bevestigen met het oog op een specifieke declaratie en een concreet bedrag. Dit heeft de advocaat niet gedaan en daarom had hij onverwijld na het verzoek daartoe moeten betalen (en niet pas na een klacht). Daarnaast oordeelde de Raad dat deze verrekeningsregels kunnen worden beschouwd als basiskennis. Door niet te vertrouwen op een heldere uitleg hierover en vast te blijven houden aan een verkeerd standpunt, heeft de advocaat zich uiterst onwelwillend opgesteld.  Het leverde de advocaat een waarschuwing op. Omdat de klacht is ingediend voor 1 januari 2015 (wijziging Advocatenwet), is er geen sprake van een proceskostenveroordeling.

Interessant is dat de Raad de regels met betrekking tot verrekening kwalificeert als ‘basiskennis’. Dit roept de vraag op in hoeverre de andere advocatenregels kunnen worden gezien als basiskennis. Zeker nu vasthouden aan een verkeerd standpunt over dergelijke regels kan worden gezien als onwelwillend gedrag en een gebrek aan onderling vertrouwen, iets waar advocaten zich op basis van gedragsregel 17 van dienen te onthouden.

Door: Benjamin Bijl

[1] Raad van Discipline Amsterdam 17 november 2015, www.tuchtrecht.nl, ECLI:NL:TADRAMS:2015:269.