Klagen over de advocaat van de wederpartij

Het is (oude, maar nog steeds) geldende jurisprudentie dat indien een klager een klacht indient tegen de advocaat van zijn wederpartij, de lat tot gegrondverklaring van die klacht hoger ligt dan wanneer de klacht de eigen advocaat betreft. Zo oordeelde het hof van discipline reeds in 1991 dat de advocaat een grote mate van vrijheid toekomt bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt en dat deze vrijheid niet ten gunste van een tegenpartij mag worden beknot, tenzij daarbij haar belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad[1]. Meer recent heeft de tuchtrechter dit verder uitgelegd door te beslissen dat de bovengenoemde vrijheid pas kan worden ingeperkt indien (onder andere) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een ‘redelijk belang van zijn cliënt wordt gediend’[2]. De achtergrond hiervan is dat de kernwaarde partijdigheid met zich brengt dat de advocaat louter de belangen van zijn cliënt dient. In de navolgende zaak is de lat bereikt en heeft de raad van discipline tot gegrondverklaring beslist.[3]

Klaagster is verwikkeld in de afwikkeling van een echtscheiding. Verweerder heeft het bijstaan van de ex-echtgenoot van klaagster overgenomen van zijn kantoorgenoot. Hij heeft in lopende correspondentie aangegeven op een later tijdstip terug te komen op een aantal punten. Reactie bleef echter uit, zelfs nadat hij hiertoe vijf maal over is gerappelleerd over een tijdsbestek van een aantal maanden. Daarnaast heeft de advocaat een brief van de advocaat van klaagster over de verdeling van de boedel pas na zeven weken doorgestuurd aan zijn cliënt.

Deze zaak betreft twee klachten en een dekenbezwaar. Het laatste ziet op het niet inhoudelijk reageren op herhaalde verzoeken van de deken met betrekking tot de klachten. Dit is in strijd met Gedragsregel 37 en het bezwaar is daarom gegrond. De klachten zien, samengevat, op het herhaaldelijk in gebreke blijven met het reageren op telefoontjes en brieven van de advocaat van klaagster (klacht a) en het ondanks herhaald verzoek niet overleggen van door het gerechtshof gevraagde stukken (klacht b).

Met betrekking tot klacht b oordeelt de raad dat het niet toezenden van stukken aan het hof niet voor klaagster maar juist voor de eigen cliënt een risico meebrengt. Klaagster heeft daarom geen belang tot die klacht en deze wordt ongegrond verklaard.

Bij de beoordeling van klacht a is van belang dat partijen in onderhandeling waren over de boedelscheiding, hetgeen door het (gebrek aan) handelen van de advocaat vertraging opliep en daardoor aanzienlijke juridische kosten opleverde. Het vertragen van die onderhandelingen diende echter geen enkel belang van de cliënt van de advocaat. Het niet reageren op verzoeken van de advocaat van klaagster is daarmee niet alleen in strijd met de onderlinge welwillendheid die advocaten jegens elkaar in acht moeten nemen, maar heeft de belangen van klaagster onnodig geschaad zonder dat daarmee een redelijk belang van de eigen cliënt was gediend. Klacht a wordt daarom gegrond verklaard.

Het bovenstaande levert de advocaat een berisping op en een kostenveroordeling van € 1.000,- aan de NOvA en € 75,- aan klaagster.

Door: Benjamin Bijl

 

______________________

[1] Zie bijvoorbeeld Hof van discipline 18 november 1991, advocatenblad 4 november 1992.

[2] Raad van Discipline Gelderland 8 juni 2015, zaak 14-195.

[3] Raad van Discipline Amsterdam 15 februari 2016,  zaken 15-519/A/A + 15-520/A/A.