In deze rubriek worden advocaten die 40 jaar in het vak zitten in het zonnetje gezet. Deze keer:

 

 

 

 

 

 

 

1. Waarom heeft u destijds voor de advocatuur gekozen?

Toeval. Geschiedenis, dat ik er een beetje naast had gedaan, vond ik een stuk boeiender dan recht. Ik was niet behept met een roeping. Wel had ik aan mijn militaire dienst overgehouden dat hiërarchie en ik slecht spoorden. Daarmee vielen overheid, Europese Commissie en bedrijfsleven sowieso af. De universiteit ook, omdat ik geen hoge dunk van het wetenschappelijk gehalte van het recht had. Ik kende eigenlijk geen advocaten. Ik kom uit een familie van artsen. Het vrije beroep leek me wel wat. In dienst had ik een paar mannen bij de krijgsraad-te-velde verdedigd; ik zat toen bij de VN in Libanon. Dat stond me wel aan, de combinatie van analyse, actie en steekspel. Toen de beroepskeuze onvermijdelijk werd, en de sollicitaties in de Amsterdamse advocatuur vaak goede gesprekken met leuke mensen opleverden, werd het de advocatuur. Ik heb het wel een ‘voortzetting van het corps met andere middelen’ genoemd.

 

2. Welke zaak is u het meest bijgebleven?

Ik heb een paar memorabele campagnes gevoerd. Tegen te hoge kabeltarieven, over toegang tot gasnetten in de Noordzee, en voor een ‘open’ glasvezelnet in Amsterdam. Mijn huidige praktijk ligt in dezelfde lijn: “glas” voor de Nederlandse buitengebieden, al dan niet met staatssteun. Maar dat zijn nogal abstracte zaken. Veel ‘persoonlijker’ was een bijna tienjarige veldtocht tegen de grote melkcoöperaties in Nederland. Die maakten hun leden, de boeren, via de statuten tot een soort horigen. Ze moesten hun melk leveren, wisten niet welke prijs ze zouden krijgen en zaten levenslang vast. Gesteund door een Vlaamse melkfabriek die de Nederlandse markt wilde openbreken, ben ik toen een offensief begonnen op basis van de stelling dat deze horigheid van vrijwel alle Nederlandse boeren de markt op slot zette en de concurrentie vervalste. Via een paar verloren Kort Gedingen – rechters waren 30 jaar geleden heel voorzichtig met het Europese mededingingingsrecht, dat wezensvreemd was in een land dat zich er niet voor schaamde ‘kartelparadijs’ te heten-, kwam er aandacht voor de zaak en sloten zich steeds meer boeren aan. In de bodemzaken kregen we langzamerhand ook juridisch voet aan de grond. Uiteindelijk heeft het Hof van Justitie in een parallelle zaak de stelling bevestigd. Wat me vooral bijstaat, zijn de vele bijeenkomsten in verre boerendorpen om de zaak uit te leggen en de mensen te overtuigen vol te houden. Boeren verkoop je geen knollen voor citroenen, en slim en geestig zijn ze vaak ook. Enerverende discussies, dus, diep in de mediene.

 

3. Wat is de belangrijkste verandering geweest in de tijd dat u advocaat bent?

Geld. In 1980 was de advocatuur al lang niet meer het ‘nobile’, maar praktisch onbezoldigde ‘officium‘ voor heren van weleer, maar lag het accent nog steeds op onafhankelijkheid van geest, kwaliteit en beroepseer. Niet dat men zich tekort liet doen, maar geld speelde geen grote rol, althans voor de meesten. In mijn eerste compagnonsvergadering in 1987 sprak een van de betere partners nog misprijzend over onze ‘onmaatschappelijk hoge inkomens’. Een volle partner bij een ‘groot’ kantoor verdiende toen minder dan een jonge medewerker nu. Overigens was dat geen pleidooi voor lagere tarieven, maar een pleidooi voor zaken die ertoe deden, ongeacht hun revenuen.

 

4. Vindt u dat de overheid voldoende rekening houdt met het vak van de advocaat?

Ja. Als je je als zelfstandige professional niet kunt bedruipen, moet je iets anders gaan doen. Je hand ophouden bij de overheid is armoe. Er zijn teveel verkeerde prikkels in het huidige systeem van de gefinancierde rechtshulp. De volstrekt noodzakelijke toegang tot het recht voor iedereen kan beter gewaarborgd worden, daargelaten dat de rechtspraak nog in het tijdperk van de postkoets leeft.

 

5. Wat vindt u het leukst aan uw vak? Indien u het allemaal overnieuw zou mogen doen, zou u dan een ander beroep hebben gekozen?

Nee, dit beroep past mij als een handschoen, dus ook met de kennis van nu zou ik advocaat zijn geworden. Het leukste aan het vak? De onvoorspelbare dagen, altijd weer wat nieuws, nooit sleur ofroutine. Het omzetten van denken in doen, en dat in een omgeving met door de bank genomen inventieve, geïnspireerde en niet al te domme mensen. Het kunnen mobiliseren van de staatsmacht om je gelijk zonodig ook te halen. Het samenwerken met hele knappe economen (die in mijn disciplines -marktordening, energie/warmte en vooral telecom- inhoudelijk vaak veel belangrijker zijn dan de juristen). Het eindeloze gevecht, soms met de sabel, soms op de floret, om terrein te veroveren op de gevestigde orde in geliberaliseerde sectoren. En het aan de zijlijn meebeleven van de ontwikkeling van ‘Europa’, het essentiële project van onze generaties, zeker in tijden van Trump. Ondanks de Brexit.

6. Er is veel te doen over de pensioenleeftijd; wat vind u de ideale pensioenleeftijd voor een advocaat?

Die bestaat niet, voor advocaten net zo min als voor Amerikaanse presidentskandidaten. Zelf ben ik al een jaar of acht aan het minderen, en dat bevalt mij goed. Hard en meer dan voltijds werken aan boeiende zaken is leuk en bevredigend, maar dat moet je ook weer niet te lang blijven doen. De 10-20% die ik nog aan mijn praktijk besteed, is nu wel mooi genoeg. Er is meer op de wereld.

 

7. Heeft u nog tips voor (jonge) advocaten?

Blijf nieuwsgierig. Blijf -of leer- zindelijk denken. Besef dat wijsheid belangrijker is dan weten. Wantrouw autoriteit, ook die binnen je kantoor. Wordt bankier of voetbalbobo als je jezelf nu al heel belangrijk vindt, of neigt tot politiek correctisme. Mijd deurwaarderstaal als ‘mitsgaders’. Lees Kafka. Schrijf niet met een vork. Maak fouten, en probeer ze vooral niet toe te dekken. En kies onmiddellijk een ander vak als je vooral rijk – of écht rijk- wilt worden.